Psychoanalytisch Woordenboek

Twee ontmoetingen met Lacan

Jacques Lacan

Jacques Lacan

Antoine Mooij bezocht in 1972 en 1975 Lacan in Parijs: ‘De gehele ontmoeting was voor mij een essentiële ervaring. Heel anders dan ik verwacht had: open, niet uit de hoogte, echt nadenkend over vragen, maar ook provocerend. Ik kon mij de angst van mensen voor Lacan voorstellen, maar ook de diepe sympathie die hij uitdroeg en opriep.’

Twee ontmoetingen met Lacan

Maart 1972

Voor de voorbereiding van mijn proefschrift over Lacan was ik de maand maart 1972 in Parijs. Na een telefoontje van mij kreeg ik de uitnodiging voor een gesprek, aan de 5 rue de Lille. Het was 5 uur ’s middags, de wachtkamer was vol en liep langzaam leeg, ik bleef alleen over.

Het gesprek begon. Lacan vroeg waarom ik in de maand maart in Parijs was, wanneer er naar zijn mening weinig te doen was. Ook vroeg hij of mijn voornaam Antoine was of dat ik mij voor hem zo (op zijn Frans) noemde,pour me plaire? Dat was niet zo. Hij was open en persoonlijk, vond ik, en dat verbaasde mij in vergelijking met andere psychoanalytici die ik kende: ‘je suis tard dans ma vie, je regrette mon âge, et vous avez tout devant vous’. De afgunst op de jeugd was misschien wel iets van hem, maar de opmerking was mogelijk ook wel ingegeven door het moment zelf. Lacan had namelijk net, een paar weken ervoor, de Borromeïsche knoop ontdekt, zo wist ik later.

Lacan vroeg mij waarom ik hem wilde ontmoeten. Ik antwoordde dat ik in opleiding tot psychiater was, maar dat mijn belangstelling langs de weg van de filosofie was gegaan, via Cassirer. Een toelichting (de filosofie van de symbolische vormen, het Neo-kantianisme) weerde hij af: c’est clair. Hij was natuurlijk goed bekend met Cassirers filosofie.

Op Lacans verzoek had ik schriftelijke vragen voorbereid en deze van tevoren ingeleverd. De vragen bevielen hem blijkbaar. Het ging onder andere over een coupure die te onderkennen zou zijn ten aanzien van het doel van de analyse (welke hij relativeerde door te wijzen op de context van de tekst: les circonstances, Hyppolite). De relativering van het belang van de linguïstiek (ce n’était qu’un moyen) stelde mij teleur, wat hij opmerkte; hij legde uit hoe bepaalde passages uit La signification du phallus op te vatten, enzovoorts. Het was een echte discussie, ik liet niet los en Lacan wilde verduidelijken.

Tijdens het gesprek zei hij plotseling: vous l’avez bien lu, les Écrits. Het klonk niet gespeeld, eerder wat verbaasd. Voor mij was het een belangrijke opmerking, zoals het gehele gesprek mij het idee heeft gegeven dit onderwerp ook aan te kunnen en niet alleen aan te durven.

Later in het gesprek ging de telefoon en Lacan zei tegen degene met wie hij toen sprak: ‘J’ai ici un homme interessant.’ Hij hield even in voor het woordhomme, maar ging door. Dat vond ik toen niet zo prettig, iets te manipulatief. Later begreep ik dat hij zoiets vaker deed: het was een manier, zijn manier om iemand iets, ‘langs de band’, te laten weten. Toen keek ik daar anders naar.

Het gesprek werd op weg naar het restaurant, op straat, voortgezet (vous passerez le soir chez nous, had hij eerder gezegd). Op een gegeven moment, naar aanleiding van de vraag wat uiteindelijk verdrongen wordt, zei hij: ce qui est refoulé, … c’est la vie. Hij was aandachtig en zeker op dat moment in zichzelf geconcentreerd: in een mate die ik mijn leven lang nadien niet meer zo ben tegengekomen.

Bij de entree in het restaurant was er, zo begreep ik later, de oude, vaak herhaalde klacht: personne ne m’aime. De ober ging er goed mee om, ik was toen te jong om het goed te begrijpen. Tijdens het eten viel ik wat weg, ik was erg moe en had helaas een ingewikkelde vis op mijn bord. Hij nam ook geen blad voor de mond. Dat vond ik prettig, ik kreeg het gevoel dat hij eerlijk was. Toen ik iets zei wat hij onzin vond en ook was, mompelde hij ietwat schamper: croyez vous?

Na afloop stelde hij voor nog naar het gebouw van de EFP (École Freudienne de Paris) te gaan, rue Claude Bernard. Tijdens de rit ernaar toe vroeg hij, na een duidelijke aarzeling, of hij mij financieel zou kunnen ondersteunen voor een later verblijf in Paris: c’est pas beaucoup pour moi. Ik dankte hem ervoor omdat ik dat, vanuit mijn aard, niet wilde. Nadat hij was binnengevallen in de rue Claude Bernard, stelde hij mij aan de mensen voor die er waren. Hij provoceerde sommige aanwezigen. Daarna ging hij terug met de taxi en wandelde ik naar het hotel.

De gehele ontmoeting was voor mij een essentiële ervaring. Heel anders dan ik verwacht had: open, niet uit de hoogte, echt nadenkend over vragen, maar ook provocerend. Ik kon mij de angst van mensen voor Lacan voorstellen, maar ook de diepe sympathie die hij uitdroeg en opriep.

Van het gesprek heb ik nog een handgeschreven tekstje van Lacan op het papier van het restaurant, Hotel Montalembert, over een van de onderwerpen van het gesprek, de ‘Verdrängung du phallus’ en de ‘“Père” freudien, le père du mythe du Totem et Tabou.’ Het begint als volgt: ‘Je prétends – ne formuler valablement nulle part que le phallus comme tel est “refoulé”.’

 

Juli 1975

Een tweede bezoek aan Lacan was in juli 1975, toen ik mijn boek Taal en Verlangen – Lacans theorie van de psychoanalyse (Langage et désir. La théorie de la psychanalyse de Lacan) (Boom, 1975) aan Lacan aanbood. Het was kort ervoor verschenen. Ik zei dat hij misschien ervan zou kunnen horen, maar dat ik het heel graag wilde aanbieden.

Lacan was zichtbaar aangedaan. Ten eerste al het omslag, met het ektachroom Verworven Vrijheid van de Nederlandse kunstenaar Anton Heyboer. Dit vond Lacan très beau. Hij keek er intensief naar, vond het zichtbaar mooi, niet alleen de kleuren, maar hij zag, bestudeerde (al is dat een te zwaar woord) de inhoud. Wat ik zelf ter toelichting zei, weet ik niet meer precies, iets summiers. Ik vond toen dat de inhoud voor zich sprak, en ik had de overtuiging dat Lacan ook goed zag waar het om ging.

Verder leek Lacan ook aangedaan vanwege het boek zelf. Dat kwam voor hem als een verrassing. Ook was het feit belangrijk dat het een promotie was (cum laude) in de psychiatrie. Ik moest de namen van mijn promotoren (o.a. P.C. Kuiper, toenmalig hoogleraar in de psychiatrie aan de Universiteit van Amsterdam) noemen en, bij het weggaan, op een kaartje schrijven. Naderhand heb ik begrepen dat de erkenning die dit voor hem inhield, op dat tijdstip, ook voor hem belangrijk was. Dat begreep ik toen niet zo.

Lacan was erg uitnodigend, maar op dat moment ben ik daar niet op ingegaan. Het was voor mij alleszins een mooi moment. En het verraste me ook: ik had niet gedacht dat Lacan ontroerd zou zijn. Dat trof mij weer. Dit alles maakte dat ook deze ontmoeting belangrijk voor mij was en ik met erkentelijkheid eraan terugdenk.

Wat de ektachroom Verworven Vrijheid van Anton Heyboer betreft, duid ik die zelf zeer summier en allusief, als volgt:

We zien een moeder met kind. Enerzijds vormt het kind de imaginaire fallus van de moeder. Maar anderzijds is er, op een ander niveau, iets als een uitbeelding van het objet petit a, op het vlak van de borst, als intersectie (entre le sein et la mère), nog niet weggevallen. De balk dwars-over kan verwijzen naar de symbolische fallus. Ten slotte bevindt de naam van de kunstenaar zich buiten het kader; de markering door een rood snijvlak lijkt aan te geven dat de castratie als reëel wordt beleefd, als van bloed – wat past bij de vermoedelijk psychotische positie van Anton Heyboer.

Antoine Mooij, in samenspraak met Lieven Jonckheere, tijdens het NLS (New Lacanian School) congres in Gent, 14 maart 2008. Eerder verschenen in La cause Freudienne 69 (2008), als ‘Deux recontres avec Lacan’, vertaling door Anne Lysy-Stevens.

Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: