Fenichel was een exemplarische vertegenwoordiger van de tweede generatie psychoanalytici. Hij werd geboren in een burgerlijke well-to-do joodse familie in Wenen, waar hij medicijnen studeerde en waar hij in contact kwam met de psychoanalyse. Over deze grote analyticus is nu een pakkende biografie verschenen.
Recensie van Elke Mühlleitner:
Ich – Fenichel. Das Leben eines Psychoanalytikers im 20. Jahrhundert.
Paul Zsolnay Verlag, 2008, Wenen.
Over Otto Fenichel (Wenen 1897 – Los Angeles 1946) verscheen een gedegen, volledige biografie van de hand van Elke Mühlleiter, die al eerder meewerkte aan de Rundbriefe. Fenichel was een exemplarische vertegenwoordiger van de tweede generatie psychoanalytici. Hij werd geboren in een burgerlijke well-to-do joodse familie in Wenen, waar hij medicijnen studeerde en waar hij in contact kwam met de psychoanalyse. Zo volgde hij colleges bij Freud en werd hij al jong lid van de Psychoanalytische Vereniging.
In de jaren twintig verhuisde Fenichel naar Berlijn, waar destijds het beste psychoanalytische opleidingsinstituut gevestigd was en waar hij zijn psychoanalytische opleiding nog eens over deed. Hij volgde een leeranalyse bij Rado en ontwikkelde zich tot een vooraanstaande kenner van de psychoanalyse en tot een geducht netwerker. Belangrijk voor hem waren zijn socialistische sympathieën die hij deelde met velen in analytische kring. Hij was met name bevriend met Siegfried Bernfeld en Wilhelm Reich. Aangezien Freud niets moest hebben van ‘bolschewistische Propaganda’ leidde dit tot spanningen tussen hen.
Fenichel hield nauwgezet aantekeningen bij van zijn dagelijkse bezigheden: van de mensen die hij sprak, zijn tochten in de natuur, de vele toneelstukken en films die hij zag en de talloze boeken die hij las. Vanzelfsprekend noteerde hij ook de cursussen en de lezingen die hij verzorgde, de vergaderingen die hij bijwoonde en de reizen die hij maakte. Hij verwerkte zeer veel literatuur en zijn publicaties muntten uit in grondigheid en volledigheid.
In oktober 1933 verliet Fenichel Berlijn, zoals alle joodse analytici. Hij vestigde zich met vrouw en dochtertje in Oslo, waar hij meewerkte aan de opbouw van een Noorse Vereniging. Daar begon hij met het schrijven van zijn Rundbriefe. Dat zouden er 119 worden, de belangrijkste kennisbron over het psychoanalytische gebeuren tussen 1934 en 1946. Hij verzamelde op deze wijze om zich heen een groep van linkse psychoanalytici, als een soort geheime oppositiegroep binnen de IPA. Evenwel was hij de psychoanalyse van Freud volstrekt toegedaan en gekant tegen iedere splijting daarvan.
Uiteindelijk voelde hij zich in Noorwegen niet op zijn gemak. De tegenstellingen met zijn voormalige vriend Reich werden steeds scherper en onaangenamer en het gezin Fenichel verliet Oslo in oktober 1935, om zich in Praag te vestigen. In Praag deed Fenichel weer analyses, ging hij weer opleiden, cursussen geven, schrijven, een analytische groep opzetten, vergaderen en reizen. Lichamelijke klachten en angstaanvallen bemoeilijkten echter zijn bestaan. De druk van nazi-Duitsland werd sterker en de noodzaak te vertrekken steeds dwingender. Amerika lonkte en met name Los Angeles, waar collega-analytici, ‘opleidelingen’, vrienden en Hanna Heilborn zaten. Hij werd uitgenodigd in Los Angeles, en toen hij vertrok uit Europa had hij een arbeidscontract met gegarandeerd inkomen op zak. Eind mei 1938 zette Fenichel voet aan wal in Amerika. Zijn eigenlijke vaderland noemt Mühlleitner de psychoanalyse, wat ook voor Fenichel zo bleef. Maar de moeilijkheden waren niet gering, zelfs niet voor een geprivilegieerd man als Fenichel. De taal natuurlijk in de eerste plaats: toen hij bij een lezing in plaats van ‘penis envy’ per ongeluk ‘penis envoy’ zei, steeg er een bulderend gelach op. Ook stond hij bij de Amerikaanse overheid te boek als communist – wat hij niet was –, waardoor het zeven jaar duurde eer hij officieel Amerikaan werd.
Tot die tijd kon hij geen assistentenplaats krijgen in Californië, wat onontbeerlijk was om zijn Amerikaanse artsendiploma te kunnen behalen. Als analyticus-niet-arts – en dat was hij volgens de wet in Amerika – was zijn invloed beperkt: lekenanalyse werd bijkans onmogelijk gemaakt. Hij had zich wel kunnen redden, want zijn praktijk liep uitstekend en Fenichel had leerlingen gevormd van wie Greenson de bekendste is. Bovendien had hij zijn encyclopedische The Psychoanalytic Theory of Neurosis voltooid. Uiteindelijk begon hij in 1946 aan zijn jaar als arts-assistent met veel nachtdiensten en zware werkdruk, maar zonder salaris. Midden in dat jaar overleed hij, op 48-jarige leeftijd. Postuum verscheen een verzameling opstellen in twee banden, een boek over psychoanalytische techniek en eveneens zijn Rundbriefe in twee banden. Een groot analyticus, waar nu een pakkende biografie over verschenen is.
Door Prof. dr. H. P. J. Stroeken