Wat het vrijmaken van mensen betreft, ik vertrouw die beroepsbevrijders niet. Ieder die mensen weet vrij te maken weet ze ook te knechten als we Plato mogen geloven.’ Uit haar werk blijkt dat Iris Murdoch meer vertrouwen heeft in filosofen dan in psychoanalytici.
Door Dianne Hoogstrate
Samenvatting
In het werk van Murdoch zien we dat het werk van de psychoanalyticus, zoals wij dat kennen, veel beter beoefend wordt door de (door Plato geïnspireerde) filosofen, agnosten en religieuzen. In dit artikel worden twee ‘psychoanalytici’ besproken. Een profane analyticus (Palmer Anderson uit Een afgehouwen hoofd) en een die ik een ‘sacrale psychoanalyticus’ zou willen noemen (de Abdis, uit De klok).
Daar waar we Palmer leren kennen als iemand die met zijn vak bezig is als ware het een narcistische trip, leren we de abdis niet eens kennen. Aan de hand van haar voorzichtige interventies komen we te weten dat zij lankmoedig staat tegenover het menselijk tekort en een diep begrip heeft voor de mens. Als persoon blijft zij echter abstinent.
Deze romans illustreren de verhouding tussen Plato en Freud, én de opvattingen die Murdoch beschreven heeft in haar filosofische werken over psychoanalyse.
Freud en Plato. Wat verbindt hen? De filosoof en romancier Iris Murdoch (1919-1999) heeft zich hier uitvoerig mee beziggehouden. De crux hierbij is het onderscheid dat ze maakt tussen het morele zelf en het mechanische zelf, de constructie van de psyche volgens Freud. Murdochs relatie tot Freud is uiterst ambivalent te noemen. Zij kent zijn werk tot op de letter en verwijst ernaar in zowel haar romans als haar filosofische beschouwingen. Waar Freud zich bezighoudt met de donkere spelonken van de menselijke psyche, is de rode draad in het werk van Murdoch haar zoektocht naar het Goede.
Murdochs filosofische werken zijn voor een groot deel geïnspireerd op de filosofische beschouwingen van Plato. Wanneer we de bekende grotmetafoor van Plato nog eens in gedachten nemen kunnen we stellen dat Murdoch Freud complimenteert met zijn kennis van het leven in de grot; hij heeft zicht op de psyche van de mens, maar leert ons weinig over het leven in de zon, het Goede. Zij verwijst naar Freuds opvattingen als een systeem van sadomasochisme, waarbij alle aandacht en energie naar het zelf wordt gericht. Dat kan goede ‘imitaties’ geven van het Goede, maar verdoezelt juist het zicht erop. Hoe meer de ‘psyche’ of ‘het mechanisme’ onderzocht wordt, hoe meer kracht het krijgt. Het op zichzelf gericht zijn is een narcistische activiteit die ons alleen maar verder van de deugd verwijdert. En dat is nu juist hetgeen de (moraal)filosoof Murdoch wil voorkomen in haar werk. Zij stelt het Goede als soeverein concept boven bijvoorbeeld het schone, of het ware.
‘Het lijkt me echter duidelijk dat Freud een belangrijke ontdekking heeft gedaan over de menselijke geest en dat hij nog altijd de grootste wetenschapper is op het gebied dat hij heeft ontsloten. We kunnen stellen dat hij ons een realistisch en gedetailleerd beeld geeft van de zondige mens.’ Van de zondige mens, ja. Maar niet van de Goede Mens. Voor zover een Goed Mens zijn mogelijk is. En het is Goedheid waarnaar wij, volgens Murdoch, moeten streven. Daarin zit de verlossing. Ten aanzien van psychoanalyse is Murdoch zeer kritisch. De psychoanalytici in haar romans (of personages die een vergelijkbare positie innemen, zoals psychiaters) worden niet zelden gepresenteerd als charlatans. Ze protesteert dan ook tegen de opvattingen van de moraalfilosoof Hampshire met zijn concept van een ‘perfecte analyse’. De psychoanalyticus krijgt bij Hampshire de positie van een allesziend en alleswetende god.
Echter, de ‘genezing’ van een patiënt middels psychoanalyse bewijst nog niet dat de veronderstelde kennis betrouwbaar is. Murdoch verzet zich tegen psychoanalyse, zeker als deze zich als enige wereldbeeld positioneert.
‘Maar waarom zou een bepaalde, niet nader omschreven psychoanalyse de maat van alle dingen moeten zijn? Psychoanalyse is een warrige, onontwikkelde wetenschap en zelfs als zij dat niet was, weet ik niet waarom we haar begrippen als fundamenteel moeten beschouwen.’ Over dit onderwerp ging Murdoch een openbare discussie aan met Juliet Mitchel en de psychoanalytische Society in Londen 1988.
Murdoch is een atheïst maar god(sgeloof), en het op zoek gaan naar een alternatief ervoor, spelen een belangrijke rol in al haar romans waarin ze dezelfde thema’s uitwerkt als in haar filosofische werken: religie, het Goede, de condition humaine, transcendentie, filosofie, liefde, incest én de dubieuze waarde van psychoanalyse.
In het werk van Murdoch zien we dat het werk van de psychoanalyticus, zoals wij dat kennen, veel beter beoefend wordt door de filosofen, agnosten en religieuzen. Hieronder worden twee ‘psychoanalytici’ besproken. Een profane psychoanalyticus en een die ik een ‘sacrale psychoanalyticus’ zou willen noemen. ‘Sacraal’ wordt hier niet zozeer als ‘heilig’ opgevat maar eerder als iemand die metafysisch en minder werelds is georiënteerd. In deze beschouwing wil ik twee romans van Iris Murdoch onder de loep nemen: A Severed Head en The Bell. Beide romans bevatten representaties van psychoanalytici. In de eerste is sprake van een profaan, ‘professioneel’ psychoanalyticus, in de tweede van zo’n ‘sacraal’ analyticus. We zullen zien dat in deze romans – en dat is exemplarisch voor veel van Murdochs werk – het werk van de psychoanalyticus, zoals wij dat kennen, veel beter uitgeoefend wordt door de filosofen, agnosten en religieuzen dan door de profane of professionele analytici. In die zin vormen Murdochs romans een waardevolle toelichting op – en verdieping van – haar filosofisch gedachtegoed.
A Severed Head / Een afgehouwen hoofd
Palmer Anderson, een profane psychoanalyticus
We ervaren dit verhaal grotendeels vanuit het perspectief van de 41 jaar oude Martin Lynch Gibbon. Hij is even vaak verrast over de zaken die hem, en de andere personages overkomen als de lezer, en Martin is dan ook zeker niet alwetend. Hij vertegenwoordigt de communis opinio met betrekking tot psychoanalyse in de volgende woorden:
‘Ik had altijd in de mening verkeerd – en mensen die zo’n behandeling ondergaan, geven je dat ook dikwijls te verstaan – dat een psychoanalyse een onaangename, vernederende zaak is, maar mijn vrouw scheen erdoor in een stemming te komen van welbehagen en zelfs van zelfvoldaanheid.’ Zijn echtgenote Antonia wil echter scheiden, zij en haar psychoanalyticus, de charismatische Palmer Anderson, zijn verliefd op elkaar geworden. Martin neemt het in eerste instantie niet te serieus. ‘Begrijp ik je goed?’ vroeg ik vriendelijk. ‘Als je bedoelt dat je een beetje verliefd bent op Palmer, verbaast me dat volstrekt niet. Dat ben ik zelf ook min of meer.’
Niet lang daarna wordt Martin als het ware in de relatie geïncorporeerd.
‘[Ik besefte] duidelijk en vol verbittering dat ik al was begonnen mijn rol te spelen, de rol van de man ‘die het zo goed opnam’, die Palmer en Antonia voor me hadden ontworpen. Ik had zonder tegenstribbelen mijn hoofd in de strop gestoken, die ze me zorgvuldig en bezorgd en zelfs vol toegenegenheid voorhielden. Het was voor hen van belang dat ik ze niet moreel zou veroordelen, zodat ik hun de noodzaak zou besparen meedogenloos te werk te gaan. Maar als ik enige macht had bezeten, dan was ik nu al bezig deze uit handen te geven.’
Later in het verhaal wordt Palmer door Lynch Gibbon betrapt tijdens zijn liefdesspel met halfzus Honor Klein. Aan het einde van de roman emigreert Palmer met zijn meest recente patiënte Georgie. We lezen dat Palmer Anderson tot twee keer toe een liefdesrelatie aangaat met zijn patiënte. Eerst met Antonia, later herhaalt zich dat met Georgie. Voor psychoanalyse, waar juist de abstinentie van de behandelaar een cruciale rol speelt, verdient dit uiteraard geen schoonheidsprijs. De andere liefdesrelatie waar we hem in volgen is de incestueuze relatie met zijn halfzus, waarschijnlijk daterend van hun adolescentie. Hier is zeker sprake van regressie en neurotische patronen waar Palmer zelf onvoldoende grip op heeft. Hij erkent namelijk ten volle de maatschappelijke afwijzing van bloedschande en belooft Martin, ongevraagd, dat ‘het’ niet meer voor zal komen.
Beeldvorming Palmer
Palmer wordt neergezet als een soort tovenaar en Palmer werkt zelf aan deze beeldvorming mee wanneer hij tegen Martin zegt:
‘Ik ken Antonia goed, Martin. In sommige opzichten beter dan jij. Dat is niet jouw schuld – het is mijn vak. Ik ken jou in sommige opzichten ook beter dan jij jezelf kent.’
Hij manipuleert mensen, beïnvloedt ze, Martin voelt zich, meer dan eens, door Palmer verdoofd, gehypnotiseerd door Palmers zachte, langzame stem en door diens geluidloze ademhaling.
Martins broer Alexander, de kunstenaar, geeft aan al langer de onnatuurlijkheid, de onechtheid van Palmer gezien te hebben.
‘Ik kan geen weerstand bieden aan de verleiding om nu te zeggen, dat ik nooit op Palmer gesteld ben geweest […] Hij is een imitatie van een menselijk wezen, prachtig afgewerkt, voortreffelijk van kleur, maar een imitatie.’
Wat is nu Palmers visie op de menselijke geest? Hij zet die als volgt uiteen:
‘De psyche is een merkwaardig ding […] en heeft haar eigen geheimzinnige methoden om een verstoord evenwicht te herstellen. Ze zoekt werktuigelijk naar alles wat haar van voordeel of tot troost kan zijn. Het is bijna helemaal een kwestie van mechanica en je kunt je er het beste een voorstelling van maken met behulp van mechanische modellen.’
The Bell / De klok
De Abdis, een ‘sacrale psychoanalyticus’
Waar Freud ongetwijfeld een bron van inspiratie was voor Murdoch bij het schrijven van Een afgehouwen hoofd is de uitdaging in De Klok geweest het werk van Plato in te zetten voor fictie. Het verhaal speelt zich grotendeels af in het gastenverblijf van het klooster Imber Court. De abdis noemt het een bufferstaat tussen het klooster (waar de nonnen intreden en sterven – zij betreden na hun intrede het profane leven niet meer) en de wereld.
Over de mythologische en religieuze verwijzingen in De klok is reeds veel geschreven. Ik beperk mij hier tot de personages en situaties die ik als een platoonse variant op de psychoanalyse beschouw. Leider van het gastenhuis bij Imber Court is Michael Mead, een homoseksuele voormalige priester en gewezen docent. ‘Hij had altijd het gevoel gehad dat hij een man was met een uitgesproken roeping, een man die moest wachten tot hij geroepen zou worden tot iets groots of nobels.’ Michael wordt door een bewoonster van Imber Court bij Dora (een nieuwe gast) geïntroduceerd als ‘onze leider’.
Echter, in tegenstelling tot Palmer in Een afgehouwen hoofd (en andere psychoanalytici in Murdochs romans) is Michael zich veel meer bewust van zijn beperkingen. Als reactie op de bewondering van de tijdelijke bewoner Toby, die in hem duidelijk een geestelijk leider ziet, reflecteert hij: ‘Hoewel Michael maar al te goed wist, hoe weinig deze voorstelling met de werkelijkheid overeenstemde, kreeg hij toch ondanks zichzelf, onder invloed van het veredelde beeld dat de jongen in zijn fantasie van hem ontworpen had, een stimulerend gevoel van nieuwe mogelijkheden.’ In tegenstelling tot Palmer is Michael Mead zich er maar al te goed van bewust dat het hier om projectie gaat.
Beeldvorming Abdis
De ware ‘(sacrale) psychoanalyticus’ is hier de abdis. Zij begeleidt sommige mensen die haar hulp zoeken op onopvallende wijze. Michael is één van de mensen die haar hulp inroept. Wie zij is, wat zij denkt, wat haar overwegingen zijn ten aanzien van het begeleiden van Michael komen we niet te weten. Zij beschrijft het leven als een speurtocht die moet leiden naar het groeien en bloeien van ons geestelijk leven waarbij de mens ‘wijs als een slang, mild als een duif’ dient te zijn.
In de volgende passage herkennen we Michaels ambivalente verlangens als een veelvoorkomend dilemma voor de analysant: ‘Michael klemde zich aan de stoel vast; […]. De zaak was dat hij wel haar raad wenste, maar niet dat zij hem absolutie zou schenken; en hij kon het één niet verlangen zonder de indruk te maken, dat hij ook om het andere vroeg. Niet dat de abdis alles maar goed zou vinden.
Maar hij deinsde er met iets als afschuw voor terug haar de beklagenswaardige staat van verwarring waarin hij verkeerde te onthullen.’ Schaamte, wel of niet vertellen, strafdwang. Het gaat hier om de overdracht van Michael. Hij bedenkt wat de abdis ‘ervan zal vinden’.
De lezer kan zijn aannames nergens toetsen. We kunnen wel vermoedens hebben, wanneer de abdis zegt: ‘Bedenk dat al ons falen uiteindelijk een tekortschieten in liefde is. Liefde die het niet haalt, moet daarom nog niet veroordeeld en afgewezen, maar volkomen en gaaf gemaakt worden. De weg die we moeten gaan, leidt altijd vooruit, er is geen terug.’ Voor Michael zijn dit moeilijke woorden. Hij ervaart dat de abdis als geen ander weet wat er in hem omgaat, maar in de praktijk van het leven laat ze hem aan zichzelf over. Hij weet zich, in deze fase, nog te bezoedeld voor liefde. Hij stelt zich de vraag of liefde een woord is dat alleen door degenen die afscheid van het profane leven hebben genomen gebruikt mag worden. Kortom, de beeldvorming van de Abdis is abstinentie.
Een cruciale vraag wordt hier gesteld. Is een metafysisch bewustzijn noodzakelijk wanneer men de medemens wil ‘behandelen’?
Conclusie
Of: wie is de ware psychoanalyticus?
Is Murdoch de ware psychoanalyticus? Personages worden, weliswaar niet zonder humor en mededogen, haarscherp ontleed met een kwaliteit waar menige gevalsbeschrijver een voorbeeld aan mag nemen. Iris Murdoch verzet zich met hand en tand, in al haar romans, tegen het beeld van de mens als een voorspelbaar mechaniek. Dit bijt de ideeën van morele keuzes als een mysterieuze aangelegenheid, en zal voor haar geen bevredigend antwoord zijn op wat misschien wel de belangrijkste vraag is die haar als filosoof en schrijver bezighoudt: ‘Zijn er technieken waarmee krachten die uit zichzelf egoïstisch zijn, gezuiverd kunnen worden en waarmee er een andere richting aan kan worden gegeven? Kan dit op zo’n manier dat, als er een keuze moet worden gemaakt, we er zeker van zullen zijn dat we rechtvaardig handelen?’
Murdoch is en blijft een filosoof en een duidelijk antwoord op deze vraag wordt door haar niet gegeven. Het streven naar het Goede, het vertrouwen in intuïtie over wat juist handelen is en de functie die kunst idealiter zou moeten hebben, zijn de wegwijzers. Murdoch heeft zichzelf nooit aan een persoonlijke psychoanalyse gewaagd. Behalve de redenen die hier al genoemd werden, geeft ze te kennen dat door het oplossen van conflicten de scheppingsbehoefte van de kunstenaar mogelijk komt te vervallen.
Tegenover de psychoanalyse stelt zij het streven naar het Goede als helende factor. Dit streven zien we in Plato’s zoektocht naar het Ware, Goede en Schone, maar ook in het werk van religieuze denkers als Augustinus. Kunst, dus ook literaire kunst, kan daarbij als catharsis dienen. Goede kunst moet volgens Murdoch namelijk een waarheid laten zien, contingent zijn en bijdragen tot moreel besef. In aanraking komen met dergelijke kunst is bevrijdend. Beoogt zij dat te doen in haar werk als romanschrijfster? Immers, in haar werk treffen we prachtige beschrijvingen aan van de lijdende mens: ‘Ik weet dat het menselijk leven afschuwelijk is. Ik weet dat het uiterst verschillend is van de kunst. […]. Een wereld van vrees en verschrikking is nooit verder dan een millimeter af. Ieder mens, zelfs de grootste, kan van het ene moment op het andere gebroken worden zonder dat hij ergens zijn toevlucht kan nemen. Elke theorie die dat ontkent is een leugen.’
Geen flauwekul. Deze trieste, hopeloze woorden zijn opgetekend uit de mond van Bradley Pearson, de hoofdpersoon uit De zwarte prins. Waar een psychoanalyticus zich wellicht zou richten op de ervaring van ‘vrees en verschrikking’ en op het ontbreken van de ‘toevlucht’, zou Murdoch zich verdiepen in het verlies van het contact met metafysische betekenis en het onderscheid met de kunst.
Haar aandacht zou veel minder gericht zijn op de ervaring van het lijden, de aandacht op het Zelf gericht. Uit biografieën, romans, en filosofische werken wordt telkens weer duidelijk dat Murdoch het leven zelf ook van toevalligheden aan elkaar vindt hangen, dat een duidelijk patroon ontbreekt en dat we als mens overgeleverd zijn aan willekeur. Maar rede – dus ook analyse – kan hier geen troost voor bieden. Bradley zou door haar verwezen worden naar de vrijgevestigd filosoof of de humanistisch raadsman– of vrouw. Als atheïst zou ze Bradley niet snel naar god verwijzen, maar wel naar de religieuze beleving van bijvoorbeeld het gebed. In een interview beantwoordde ze de vraag ‘Hoe vindt u dat we goed moeten leven?’ met niet meer dan ‘Ach, ik vind dat we eerlijk moeten zijn en aardig voor elkaar.’
Daar moet Bradley het mee doen. Wij ook.
Romans:
Iris Murdoch (1961) Een afgehouwen hoofd, Amsterdam.
Iris Murdoch (1973) De zwarte prins, Amsterdam.
Iris Murdoch (1978) De klok, Amsterdam.
Filosofische werken:
Iris Murdoch (1998) Existentialists and mystics, Londen.
Iris Murdoch (1992) Metaphysics as a guide to morals, Londen.
Iris Murdoch (1970) The sovereignty of Good, Londen / New York.
Geraadpleegde literatuur:
Peter J. Conradi (1986) Iris Murdoch, The Saint and the artist, Londen.
Peter J. Conradi (2001) Iris Murdoch, a life. Londen.
Miles Leeson (2010) Iris Murdoch, Philosophical Novelist, Londen / New York.
Tammy Grimshaw (2005) Sexuality, Gender, and Power in Iris Murdoch’s fiction. Cranbury.
A.N. Wilson (2003) Iris Murdoch as I knew her. Londen.