Psychoanalytisch Woordenboek

Moederloos

Marie Bonaparte

Marie Bonaparte

Marie Bonaparte was een achterkleindochter van de familie van Napoleon, en door haar huwelijk in het Griekse koningshuis maakte ze deel uit van de Europese vorstenhuizen. Zij ging op drieënveertigjarige leeftijd in analyse bij Freud en speelde een belangrijke rol in de psychoanalytische beweging. Op 10 november 2011 werd Hanna Stoutens boek ‘Marie Bonaparte (1882-1962). Freuds prinses zoekt haar dode moeder’ gepresenteerd. Harry Stroeken hield een inleiding, vooral gecentreerd rond de vroege dood van Marie Bonapartes moeder en de gevolgen daarvan.

Door Harry Stroeken

Marie Bonaparte heeft haar moeder verloren toen zij een maand oud was. Zij is dus geheel zonder moeder opgegroeid. Dat slaat een gat in een leven, dat nooit helemaal gedicht kan worden. Maar je kunt je verzachtende omstandighedenvoorstellen. Bijvoorbeeld kun je bedenken dat de vader na een periode van rouw over zijn geliefde vrouw een nieuwe echtgenote zou zoeken, een nieuw gezin zou stichten, dat in dit geval kleine Marie – Mimi werd ze genoemd – zou kunnen opgroeien in een levendig gezin, met een lieve tweede moeder, en te midden van halfzusjes en -broertjes. En dat daar haar echte, eerste moeder in ere gehouden zou worden. Helaas, niets van dat al in het leven van Marie.

Gezin van herkomst

Vader Roland leefde in zijn eigen wereld, die werd beheerst door twee dingen. Ten eerste zijn studies, zijn onderzoekingen, zijn schrijverijen, zijn enorme bibliotheek, zijn publicaties. Ten tweede – misschien was dat het belangrijkste voor hem – de naam Bonaparte, de eer en status van het geslacht. Dus zijn inzichzelfgekeerdheid was niet een gevolg van verdriet over zijn overleden echtgenote, maar dateert van eerder. Later heeft hij verklaard nooit echt verliefd te zijn geweest op Marie-Félix, de moeder van Marie. Hij had, meen ik, voor en na zijn huwelijk een langdurige, geheime relatie met een wasvrouw.

Vader had geen tijd voor zijn dochter, die hij zelden zag en die bijna nooit mee mocht. Alleen –toen zij eenmaal tien was – mocht zijn dochtertje op zondagavond met vader en diens moeder eten en daarna op zijn knie zitten en een tekening maken voor hem. Verder leefde Mimi op een eigen etage met kinderverzorgsters en ander personeel. Vader was niet echt in zijn dochter geïnteresseerd; hij maakte haar brieven niet open!

Vader probeerde de moeder van Mimi zo veel mogelijk te doen vergeten. Er moest alleen Bonaparte zijn. Haar witte hondje mocht Mimi niet Blanc noemen of Blanchet. Dat zou maar aan moeder doen denken, die van zichzelf Blanc had geheten! Bij wandelingen in Zuid-Frankrijk werd Monte Carlo gemeden. Het zou maar aan het casino doen denken dat toebehoorde aan de familie van moeder. Contact met oom Egmond, broer van moeder, moest met moeite worden afgedwongen; voor een ontmoeting met de zuster van moeder, tante dus, moest een list worden verzonnen toen Marie vijftien-zestien was. Pas nog later werden zelfstandiger contacten met verdere neven et cetera mogelijk. Er was wel contact toegestaan met tante Jeanne, de zuster van vader Roland, en haar man en kinderen, maar die tante Jeanne was druk met zichzelf. Marie heeft wel geprobeerd haar nader te komen maar dat lukte maar half; tussen die kinderen en Marie ging het helemaal niet.

Daar kwam een specifiek gegeven bij: het gezin was enorm rijk en niet omdat ze Bonaparte heetten; de Bonapartes waren arm als kerkratten. Neen, de rijkdom kwam van de overleden moeder: de familie Blanc bezat het casino van Monte Carlo en eerder al het casino van Bad Homburg/Frankfurt. Men had met veel succes gehandeld in aandelen; niet altijd op een eerlijke manier, maar wel zeer effectief. Kortom, het geheel was bijzonder leugenachtig: moeder wegmaken en tegelijk van haar rijkdom profiteren alsof die eigen was.

Wat doet een kind in deze omstandigheden? Het zoekt vervangende moeders om zich aan te hechten. In de eerste plaats denk je dan aan grootmoeder, de moeder van vader, die in huis kwam wonen. Bij ‘huis’ moet u overigens denken aan paleizen. Nu nog kan men op de Avenue d’Iénain Parijs het huis bewonderen dat vader liet bouwen toen Marie twaalf was. Op de eerste verdieping zijn de salon en de eetzaal in de oorspronkelijke staat behouden. De deuren op de eerste verdieping zijn er zeven meter hoog. Het is nu een enorm duur hotel-restaurant van de Shangri-La-keten.

De band tussen deze oma en de overleden moeder was nooit hecht geweest. Nee, voor Maries geboorte had moeder tegen haar man Roland gezegd: zij eruit of ik eruit. Roland had zijn moeder wel moeten wegsturen, maar zij zwoer wraak. De bediende die haar naar haar eigen huis terugbracht, hoorde haar zeggen over haar schoondochter: ‘Die hoer, ik krijg haar wel.’ Toen moeder eenmaal was overleden keerde grootmoeder meteen terug naar het huis van haar zoon en bestuurde dat. Zij presteerde het om op de avond van het overlijden van haar schoondochter, de moeder van Mimi, toen ze werd opgehaald om terug te keren naar het huis van haar zoon, tegen de bediende te zeggen: ‘Heeft mijn zoon even geluk, nu is het hele fortuin van hem.’ Zij was dus niet iemand die de gedachtenis aan moeder voor Mimi hoog hield en aan wie Mimi zich veilig kon hechten. (Grootmoeder overleed in oktober 1905, toen Marie drieëntwintig was.)

De kindermeisjes dan? Kon Mimizich aan hen veilig hechten? Neen, zij kwamen en gingen namelijk. De eerste drie werden na korte tijd weggestuurd, ontslagen na herrie en scènes met grootmoeder. Rose werd ontslagen, vervolgens Nounou, toen Mimi tussen een half en drie jaar was. Wat een ramp moet het voor haar geweest zijn dat zij zomaar verdwenen. Ten slotte kwam Lucie. Was grootmoeder jaloers op de kindermeisjes met wie Mimi te goed kon opschieten? Aan wie zij zich hechtte?

Een warm langer blijvend contact ontstond er tussen Mimi en de vrouw die daarna de zorg voor haar kreeg: Mimau. Zij was ouder dan de andere kindermeisjes, een weduwe die twee kinderen had verloren. Mimau kwam toen Marie zes was en zij is tot het huwelijk van Marie bij haar gebleven. Tot de dood van Mimau, dertig jaar lang, hebben goede contacten bestaan, ook met kinderen van Marie. Marie zag wel de intellectuele beperkingen van Mimau, maar ze hadden een warme band. Mimau was waarschijnlijk van levensbelang, maar een diep verdriet droeg Marie altijd bij zich.

Marie miste haar moeder op alle cruciale momenten van haar leven. Bijvoorbeeld toen zij zelf moeder werd. Altijd diezelfde vraag: hoe zou moeder het gevonden hebben? Wat zou zij ervan denken? Die intimiteit miste zij. Met wie kon ze over haar moeder spreken, dromen, zich dingen afvragen? Wie wilde aan Marie over moeder vertellen?

Mimi, dan ongeveer negen jaar oud, heeft een gedichtje in (zeer matig) kinder-Engels geschreven, dat tevoorschijn kwam in de schriftjes, les cahiers,die ze later, in de tijd van haar analyse bij Freud terugvond. (Zij moest als kind Engels en Duits leren, dat hoorde bij haar opvoeding, om later te kunnen schitteren in de grote wereld. Zij sprak die talen later inderdaad.) Verdriet, groot verdriet, spreekt er uit haar dichtseltje. ‘I am sad, very sad am I. I would cry. I want Mimau console me. Papa console me. Don’t speak to me or I will burst in larmes’ (‘into tears’ was nog te moeilijk). Verdriet was de grondstemming van Marie.

Huwelijk en gezin

Marie huwde, liet zich uithuwelijken in december 1907, toen zij vijfentwintig was. Zij werd in de echt verbonden met Georges, zoon van de Griekse koning en broer van diens latere opvolger. Zo werd Marie een prinses die verkeerde op voet van gelijkheid met koningen en koninginnen. Wat een prestige, wat een sociale opgang! Vader Roland had het zich niet beter kunnen wensen. Zij kon bijvoorbeeld interveniëren bij koningin Juliana over het Nederlanderschap van de familie Lampl. Zij had prins Philip al als buurjongen gekend. Zij voer mee op de boot Agamemnon in augustus 1954 in de Griekse wateren. Dat was een soort dating- en huwelijksboot voor prinsen en prinsessen, ook de Nederlandse.

Maar aan dit huwelijksproject zat een groot maar: haar man Georges was homoseksueel. Ze kregen weliswaar twee kinderen (Georges zei voor de daad tegen Marie: ‘Ik vind dit net zo vreselijk als jij maar we moeten wel, als we kinderen willen’ Stouten 2011, 56), maar Marie moest zich behelpen met (vele) minnaars. Ze was en bleef anorgastisch, kwam nooit klaar. Ze liet zich – tegen het advies van Freud – opereren door een fameuze gynaecoloog, waarbij de afstand tussen de clitoris en de vagina verkleind werd. Dat zou helpen tegen niet-klaarkomen. Niet dus. Zij noemt zichzelf een femme ratée, een mislukte vrouw.

Freud

Zij was reeds drieënveertig toen ze in september 1925 bij Freud kwam, na de dood van haar vader het jaar daarvoor (14 april 1924). Dat was een dapperemove, die bepaald niet werd toegejuicht door ieder, met name niet door Georges. En de kinderen hadden ook bezwaar tegen haar afwezigheid; ze bleef te lang in Wenen naar hun smaak. Zij schrijft bij Freud ‘een penis en een normaal orgasme’ gezocht te hebben, maar tevergeefs; psychoanalyse kon alleen geestelijke frigiditeit genezen (Stouten 2011, 63 en 67).

Freud en Marie konden het meteen heel goed vinden samen. Freud schreef na twee weken analyse met haar aan zijn bevriende, jongere collega Ferenczi (18 oktober 1925; eerste gesprek 30 september): ‘Ik heb nu een zeer interessante patiënte, […] een oerslimme, rijpe vrouw met een goed, kritisch verstand, die deels uit belangstelling voor de zaak, deels wegens haar eigen neurotische resten […] hierheen gekomen is. Zij is helemaal geen aristocrate, maar een echte mens, en het werken met haar gaat voortreffelijk.’

In Freud vond ze een geweldige vader; die rol lag Freud, dat was zijn favoriete overdracht. Dat voorzag bepaald in een behoefte! Hij had de adembenemend knappe duiding die de verhouding blootlegde tussen Pascal, de paardenpikeur, en Maries kindermeisje Nounou.

Het contact met Freud heeft haar goed gedaan en het gaf haar ook een beroep en een bestemming in het leven. Maar was Freud de juiste psychoanalyticus voor haar? Freud voelde zich ongemakkelijk bij een moederoverdracht en dat was toch waar Marie naar op zoek was heel haar leven: een moeder. Freud was niet sterk in het preoedipale; in de betekenis nagaan van de substituutmoeders, de kindermeisjes, de pogingen tot hechting. Daar lag niet Freuds kracht. Vinden we niet een aanwijzing voor deze moeilijkheid in het feit dat er nooit een einde kwam aan de analyse van Marie bij Freud? Zij heeft zich aan hem gehecht als aan een moeder, zou je kunnen denken. Wij weten het antwoord niet, maar we kunnen het veronderstellen vanuit gegevens van elders.

Het archief met de psychoanalyse van Marie ligt in de Library of Congress te Washington. En zowel de correspondentie met Freud als de cahiers d’analyse en andere aantekeningenboekjes uit de analysetijd zijn gesloten tot 2020. Marie was selectief open; die selectie was gemaakt in de analyse en is later bevestigd door het herhaaldelijk uitgeven van de schriftjes, en door memoires die daarvan weer uitvloeisel zijn. C’est ouvrir pour mieux fermer. Ondanks de schijn van het tegendeel is het geheel zeer afgeschermd. Het dagboek van de analyse nog tot 2020 achter slot en grendel houden en daartegenover het herhaaldelijk publiceren van de schriftjes enzovoort enzovoort. Veel van haar analyse blijft een vraagteken.

Het is bekend dat de prinses zeer veel voor Freud en de psychoanalyse heeft gedaan. Zo vertaalde ze werken van Freud in het Frans, ze financierde de Parijse Vereniging en het instituut daar (zij speelde een belangrijke rol bij het jammerlijke uitstoten van Lacan, maar daar gaan wij hier niet op in); zij redde met haar fondsen meer dan eens de psychoanalytische Verlag van de ondergang; ze hielp Freud bij het vluchten uit Wenen in 1938. Haar belangrijkste bijdrage aan de psychoanalyse lijkt mij de redding van de brieven van Freud aan Fliess. Freud wilde ze vernietigd zien. Zij hield haar poot stijf en weigerde dat. Zelfs tegenover Freud behield zij haar zelfstandigheid.

Ten slotte dit. Een geheim schuldgevoel is haar altijd gebleven. Op haar oude dag reisde zij naar Californië, bezocht gouverneur Brown en vervolgens president Eisenhower om gratie te vragen voor Caryl Chessman, die in de dodencel zat, wachtend op zijn executie. Het mocht niet baten en Marie was daar kapot van. Haar vroege (zij had die als kind al) en latere belangstelling voor moordenaars is waarschijnlijk als volgt te verklaren. Zij voelde zich verwant met moordenaars, anders gezegd zij voelde zich schuldig aan de vroege dood van moeder: doordat zij geboren werd, was moeder overleden in haar beleving. Kortom, moeder is gestorven door mij, ik heb haar vermoord.

Marie was een dappere, ondernemende, vrijgevige vrouw, die veel heeft bereikt in haar leven, maar niet het geluk als vrouw.

U begrijpt dat ik al deze feiten heb ontleend aan het prachtige boek van Hanna Stouten. Dank u wel.

Bij de presentatie van Marie Bonaparte (1882-1962). Freuds prinses zoekt haar dode moeder (Amsterdam University Press)  werden na de woorden van de schrijfster zelf drie korte inleidingen verzorgd, waaronder bovenstaande. U vindt alle toespraken van die bijeenkomst op de website:http://marie-bonaparte.nl/.

Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: