Inleiding door Frans Schalkwijk bij de presentatie op 4 april 2014 van het nieuwe boek van Harry Stroeken, Een ontwikkelingsgeschiedenis van de psychoanalyse. Geestelijke gezondheidszorg in Nederland rond de Tweede Wereldoorlog
Waarom is het bestuderen van de geschiedenis belangrijk? Wie deze vraag uit de WAIS-intelligentietest goed beantwoordt, verdient twee punten. Harry Stroeken zou er, vrees ik, bij een strenge testpsycholoog slecht van afkomen. Op pagina 169 van zijn boek geeft hij namelijk een nul-punten-antwoord op deze vraag: ‘Als de geschiedenis iets leert, is het wel dat wij er niets van leren.’ In beleggingstermen: ‘Resultaten behaald in het verleden bieden geen garantie voor de toekomst.’
Zelfs veel van mijn jeugdige justitiële verdachten doen het beter dan Harry. Een voorbeeld van een twee-punten-antwoord is dat je door de geschiedenis te bestuderen beter kan begrijpen hoe het heden is ontstaan. Dat is een hoopvoller vooruitzicht dan Stroekens antwoord biedt: het heden wordt begrijpelijker en mogelijk zelfs de toekomst: want er moet toch een extrapolatie mogelijk zijn van al het voorafgaande naar het komende? Waartoe verzamelen we anders data, zoals de NSA dat doet of denken we zinvolle kennis te halen uit statistische analyse van ‘Big data’?
Ook in de psychoanalyse met haar nadruk op psychische ontwikkeling, staat de relatie tussen verleden en heden centraal. In de periode van de psychoanalyse die Stroeken in zijn boek beschrijft gold hetzelfde adagium: als de patiënt zijn verleden kent, wordt hij bevrijd van zijn neuroses. Freud maakte zelf graag de vergelijking met de archeoloog: de psychoanalyticus ontbloot de psychische fundamenten van de neuroses, die aan het blote oog onttrokken waren door afweermechanismen. De destijds verdrongen conflicten worden weer bewust, doorgewerkt en lossen zich op, waarna ook de klachten zouden verdwijnen. Dat klinkt aanlokkelijk, toch? Vandaar dat veel mensen nog steeds het idee hebben dat een psychoanalyse vooral bestaat uit het graven in het verleden: ‘Mijn bindingsangst heeft met mijn moeder te maken, en als ik nu maar in de therapie de herinneringen doorwerk aan al die momenten dat zij mij bezette en met mij versmolt, herinner en doorwerk, kom ik er herboren uit.’
Anno 2014 weten we dat dit een illusie is. Een mens verandert niet voldoende door zichzelf te kennen, zoals Socrates aanbeval, zelfs niet als zijn hele geschiedenis als een gedetailleerde landkaart op tafel ligt. We weten inmiddels hoe onbetrouwbaar het geheugen is, en de werkelijkheid die we construeren heeft mogelijk maar nauwelijks een een-op-eenrelatie met de werkelijk geleefde realiteit toen. De geur van madeleines als toegang tot het verleden is een aangenaam romantisch idee, maar inmiddels weten we hoe verankerd onze kindervaringen zijn in bioneurologische processen en stijlen waarmee we al onze ervaringen elke dag opnieuw betekenis geven. Vandaar dat in de moderne psychoanalyse het bezig zijn met het verleden wel belangrijk wordt gevonden om zichzelf te kunnen begrijpen, maar dat we ook aannemen dat het in de analyse geconstrueerde levensverhaal een product is van de samenwerking van die patiënt en die analyticus. Dezelfde patiënt zal in de samenwerking met een andere therapeut andere accenten leggen en andere herinneringen als belangrijk bestempelen. Veel essentiëler vinden we tegenwoordig dat de patiënt zijn conflicten doorwerkt in de relatie met de therapeut en dat hij door het langdurige contact alternatieven ontwikkelt, milder wordt, durft te gaan rivaliseren, noem maar op.
Maar goed, Stroekens boek gaat niet over behandelingen, maar over de geschiedenis van founding fathers en verenigingen, dus laten we daar naartoe gaan. Waarom komt Stroeken tot de pessimistische conclusie dat psychoanalytici en hun verenigingen niks hebben geleerd van het verleden?
Laten we ervan uitgaan dat ook op dit terrein kennis van het verleden belangrijk is, omdat weten waar je vandaan komt je wortelt in je identiteit. Je kan in een topfunctie werken en tot de hogere middenklasse behoren, en tegelijkertijd kan je afkomst als kind van landarbeiders je identiteit nog meebepalen. De een ontleent daar een trots gevoel en een stevige identiteit aan, en voelt er zich als een vis in het nieuwe, onbekende water. De ander ervaart vooral een schuldgevoel over het voorbijstreven van zijn ouders en schaamte over het niet kennen van de mores van de hogere middenklasse en zal zich er nooit thuis voelen.
Gisteravond was ik op een vergadering waar een mogelijke fusie van de drie psychoanalytische verenigingen aan de orde was en dan kan het niet anders of het verleden op korte of langere termijn speelt mee. Welke positie neem je en welke psychoanalytische identiteit ervaar je, wetend waar je vandaan komt? De discussieonderwerpen waren gisteravond niet wezenlijk anders dan in de jaren 1930. Toen viel de Vereniging uit elkaar over vragen als met welke vooropleiding je analyticus kon worden en wie leeranalyticus mocht worden. Na de oorlog begon het gemieter opnieuw en daarover schrijft Stroeken: ‘Er bestonden binnen de Vereniging maar twee mogelijkheden, naar men zegt: of je inlaten met verenigingszaken en dan moest je in het kamp van mevrouw Lampl zitten, óf stilletjes je gang gaan en je overal buiten houden.’ Een typerend citaat voor dit boek, want Stroeken is bepaald geen schrijver die streeft naar een objectieve opsomming van historische feiten. Hij is veel meer een chroniqueur die er zelf ook wat van vindt.
Stroeken beschrijft vooral de analytici van het eerste uur, in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het moet fascinerend zijn geweest voor de pioniers dat er plotseling volstrekt nieuwe horizonten opdoemden om mensen van hun klachten af te helpen. Ik kan goed snappen dat psychiaters daar helemaal enthousiast over werden. Stroeken richt zich vooral op de mensen die de psychoanalytische beweging in gang zetten, of beter geformuleerd, op de mannen die dat doen. Vrouwen kwamen in de Nederlandse psychoanalyse later aan de macht, maar niet minder krachtig, zoals het citaat zojuist liet zien. Nu zijn er meer boeken over de geschiedenis van de psychoanalyse geschreven, maar het kenmerkende van deze nieuwe loot aan de geschiedkundige stam is de aandacht voor individuele personen, meer dan voor een sociologisch perspectief.
Ik vind het fascinerend om te lezen hoe de artsen hun opleiding deden: ze gingen naar Wenen, Berlijn of Zürich om daar bij Freud, Abraham of Jung in opleidingsanalyse te gaan. Dan verbleven ze daar gewoon een flink aantal maanden. Ik stel me voor dat ik dus maandenlang in een hotel bivakkeer, eenmaal per dag naar mijn analyse ga, maar wat doe ik dan de rest van de dag? Daar had ik eerlijk gezegd best iets over willen lezen. Hoe rijk moet je wel niet zijn om dat te kunnen: een aantal maanden zonder inkomen uit je eigen praktijk, hotel volpension én je analyse betalen. En dat waren geen kleine bedragen, Freud verhoogde zijn tarief in de jaren na de Eerste Wereldoorlog van aanvankelijk twintig naar later veertig dollar per zitting. Nou was Freud wel de duurste, maar toch. En toen Freud net op vakantie ging op het moment dat Jan van Emden er was, kon deze gewoon met hem mee verkassen naar de bergen. Dan hoefde de analyse niet te worden onderbroken. Dat is toch het equivalent van Thomas Manns sanatorium voor tbc-lijders in Der Zauberberg.
Een flink aantal Nederlanders, ook niet-artsen, maakte dergelijke reizen naar de psychoanalytische mekka’s, keerde begeesterd terug en kwam bij elkaar in studiekringen. Leiden en Amsterdam waren broedplaatsen, deels in de universitaire wereld, deels in privépraktijken van zenuwartsen/psychiaters. Al in 1917 wordt de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse opgericht, een vereniging die direct aansluiting zoekt bij de internationale, groeiende psychoanalytische vereniging. Er is ook persoonlijk contact met Freud. Ik had het beeld dat hij altijd in de bergen met zijn dochter Anna wandelde, maar het gezin, lees ik bij Stroeken, verbleef ook een keer aan de Nederlandse Noordzee. Ook werd in 1920 het internationale psychoanalytische congres in Nederland gehouden. Nederlanders publiceerden in de internationale psychoanalytische tijdschriften, Freuds boeken werden in het Nederlands vertaald, Nederlanders werden bestuurslid van de internationale psychoanalytische vereniging. In de jaren rond de Tweede Wereldoorlog werd een psychoanalytisch fundament gelegd in de gezondheidszorg en de psychiatrie voor een ongekende bloeiperiode in de jaren zestig en zeventig. In 1982 is de helft van de hoogleraren psychiatrie een psychoanalyticus.
Interessant is het te zien hoe Stroeken zich soms duidelijk uitspreekt en op andere momenten zich onthoudt van commentaar. Zo lees ik toch echt een heel aantal keren dat een psychoanalyticus een relatie begint met een patiënte, wat Stroeken opschrijft zonder een mening te geven. Op een ander moment zien we Stroeken hoofdschuddend en licht geïrriteerd achter zijn bureau zitten: ‘Jan van der Hoop is een genuanceerd maar verpletterend ernstig denker en schrijver; de herhalingen maken het saai.’ Maar hij kan ook lovend zijn en roemt bijvoorbeeld Van der Waals ‘formidabele intelligentie’.
Waarover debatteerden zij, die mannen op dat psychoanalytische hek? Natuurlijk was het belangrijk een goede organisatie neer te zetten en te zorgen dat er nieuwe aanwas kwam. Vandaar dat de opleiding veel aandacht kreeg en met name de vraag wie er toegelaten konden worden. In de internationale psychoanalytische beweging werd daarover een felle strijd gevoerd; in Nederland waren de eerste analytici allen artsen. Psychoanalyse was dus lang een medische discipline. Een andere discussie betrof de vraag of een opleidingsanalyse eigenlijk wel nodig was. Tijdens de oorlog koos de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse (NVPA) definitief voor het Berlijnse opleidingsmodel met een eigen leeranalyse die vaak twee tot drie jaar duurde, het volgen van cursussen en het doen van analyses onder supervisie. Dit traject van drie onderdelen staat nog steeds overeind: zo doen we dat.
Het opleiden van analytici gebeurt door praktiserende analytici vanuit het leermeester-gezelmodel, wat als nadeel heeft dat in het nadenken over onderwijsvormen een modern didactisch perspectief nauwelijks aanwezig is. Ontwikkelingen op dat gebied zijn aan psychoanalytische opleidingen vrijwel volledig voorbij gegaan. Kenmerkend voor de behoudzucht van het onderwijs is een anekdote uit de jaren negentig. Een NVPA-commissie wilde de cursus opnieuw vormgeven en als eerste stap in het proces werd aan de opleiders de vraag voorgelegd: ‘Wat mag er niet verdwijnen van de huidige literatuurlijst?’ Schokkend.
Net als in de fusiegesprekken tussen de huidige drie verenigingen werd ook in de jaren 1930 gediscussieerd over wie de ware analytici waren. Wie de pech had zijn opleidingsanalyse bij Jung te hebben gedaan voordat die uit de internationale beweging werd gewipt, was verdacht: was dat wel een goede analyse geweest en konden opleidelingen wel worden toevertrouwd aan dergelijke mogelijk slecht en vreemd geanalyseerde collegae? Toen tijdens de Tweede Wereldoorlog de psychoanalytische vereniging alleen nog een papieren bestaan leidde, werd er in Amsterdam wel doorgegaan met het werk en werden ook kandidaten opgeleid. De Amsterdamse werkgroep besloot uit haar midden twee analytici aan te wijzen die in het vervolg leeranalyses mochten doen: Lampl-de Groot en LeCoultre. Toen na de Tweede Wereldoorlog de NVPA de draad weer oppakte, werden de besluiten van die Amsterdamse werkgroep overgenomen als leidend voor de NVPA. Begrijpelijk dat sommigen zich geschoffeerd voelden en een eigen vereniging begonnen, het Psychoanalytisch Genootschap.
Ik ga naar het einde van mijn inleiding toe, en dat lijkt mij een goed moment om stil te staan bij de auteur zelf. Ik ken Stroekens werk als ‘bijzonder hoogleraar godsdienstpsychologie en geestelijke gezondheidszorg’ niet, en beperk me tot zijn psychoanalytische werk. Hij schreef vele artikelen en boekhoofdstukken. Hij is auteur van het Psychoanalytisch Woordenboek en hij is een van de drijvende krachten achter de gelijknamige website. Die website maakt het psychoanalytisch begrippenkader breed toegankelijk, wat ontzettend belangrijk is: niet-psychoanalytici toegankelijk uitleggen wat ingeburgerde begrippen als afweer, projectie, en noem maar wat, in de kern betekenen.
Maar Stroeken is voor mij vooral een man van boeken. Naast het Psychoanalytisch Woordenboek staat er een hele rij in mijn boekenkast: Van dochter tot vrouw, Kleine psychologie van het gesprek, Freud en zijn patiënten, Freud in Nederland, Dromen. Brein en betekenis en dan nu Een ontwikkelingsgeschiedenis van de psychoanalyse. Er zijn niet veel psychoanalytici in Nederland met zo veel titels op hun naam.
Stroeken is een man van geschiedenis, een man die wil weten hoe het zat en waarom bepaalde structuren en mythes zijn ontstaan, maar die ook gefascineerd is door faits divers, zoals dat Van Ophuijsen op de Olympische spelen official bij het Nederlandse boksteam was en dat hij zichzelf financieel te gronde richtte. Maar hij schuwt ook het hedendaagse niet, getuige de hoofdstukken over empirisch onderzoek naar dromen en over de invloed van medicijnen op dromen in zijn boek Dromen. Brein en betekenis.
Maar toch, en hier haal ik Toni Ladan aan, psychoanalyse is een vak waarin desillusie wordt gepredikt als heilzaam en helaas geven de ruzies tussen de psychoanalytische verenigingen in de afgelopen twintig jaar, waar ik overigens zelf deel aan nam, weinig hoop. Vooralsnog lijkt het er echter op dat Stroeken toch een nul-puntenantwoord heeft gegeven met zijn uitspraak: ‘Als de geschiedenis iets leert, is het wel dat wij er niets van leren.’ Dat zullen we over een aantal jaren weten, als de aanstaande fusie tussen de drie verenigingen wel of niet beklijfd is.
Stroekens boek laat de opkomst en groei van de psychoanalytische beweging zien. Wie een geschiedenis van de hedendaagse psychoanalyse zou schrijven, moet wellicht constateren dat Freuds erfenis inderdaad wankelt. Laten we echter de dag niet eindigen in mineur. Ik sluit mijn voordracht dan ook in majeur af met een citaat uit de Trouw van 31 oktober 1997: ‘Freud wankelt, maar Stroeken niet.’
Frans Schalkwijk [FS]