Psychoanalytisch Woordenboek

Terugblik op mijn analyse: Goos Zwanikken

zwanikkendeze

Sara De Vos en Harry Stroeken hebben op 4 mei 2013 te zijnen huize een gesprek gevoerd met Goos Zwanikken. Daarna hebben zij een ontwerptekst van dat interview geschreven, maar Zwanikken wilde liever zelf een andere tekst maken. In grote lijnen heeft hij de gang van het interview gevolgd en hieronder vindt u zijn Terugblik op mijn analyse.

‘Psychiatrische patiĂ«nten hangen steeds aan de achterste mem’, een Brabants gezegde om het maatschappelijk aanzien van de psychiatrie te karakteriseren.
In ’s-Hertogenbosch zitten we in de woonkamer van de mooie flat van Goos Zwanikken (86) en zijn vrouw Joke Leenders. Veel bloemen sieren de ruimte en we zitten aan tafel voor het gesprek. Beiden hebben hun leven lang in de psychiatrie gewerkt. Joke komt er tegen het einde bij zitten en voorziet ons tijdens het gesprek van veel lekkers. Zij heeft uitgesproken ideeĂ«n over psychiatrische zorg en zij is de motor achter de ‘verwenzorg’. Zie daarvoor op internet: www.verwenzorg.nl

Goos vertelt:
Na mijn artsexamen half februari 1952 moest ik eerst mijn twee jaar militaire dienstplicht vol maken. Daarna volgde ik de opleiding tot zenuwarts, een specialisme dat niet meer bestaat maar is gesplitst in psychiatrie en neurologie. Een stage psychiatrie van twee jaar doorliep ik bij RĂŒmke in Utrecht. De therapeutische mogelijkheden waren in de vroege jaren vijftig nog erg beperkt. De hoogleraar adviseerde je zo veel mogelijk met de patiĂ«nten te ‘praten’. Dat werd ‘psychotherapie’ genoemd. Tijdens je stage werd je begeleid door een coach met wie je de diagnose en het behandelplan doorsprak. Wat en hoe je praatte met een patiĂ«nt, kwam niet expliciet aan de orde. Dat voelde voor mij niet goed. Van een oudere assistent, Jan Groen, hoorde ik dat hij een opleiding in psychoanalyse volgde, wat volgens hem het neusje van de zalm was in psychotherapie en destijds ook nog de enige goede mogelijkheid voor een opleiding. De beslissing in analyse te gaan was niet onbesproken. Van medeassistenten had ik gehoord dat je door een psychoanalyse van je geloof viel en dat je ging scheiden, in die dagen geweldige ingrepen. Dat was nogal wat in de jaren vijftig! Ik voelde me echter voldoende zeker om het ongewisse avontuur aan te durven: ik ging ook in analyse.
RĂŒmke had geen bezwaar tegen mijn analyse . Ik koos voor Westerman Holstijn in Amsterdam als leeranalyticus, niet alleen omdat Jan Groen en hoofdassistent Lex Poslavski bij hem in analyse waren geweest maar ook omdat ik Westerman nog uit mijn studententijd kende toen hij na Kerstmis op woensdagavond in Paviljoen III van het Wilhelminagasthuis een reeks colleges gaf over het werk van Freud, samen met Van der Hoop. Voor tien gulden kocht je een kaart die toegang tot die colleges gaf. Westerman controleerde bij de ingang van de collegezaal of je in bezit van een kaart was.
Westerman Holstijn had helaas zijn tarief voor de analyse net verhoogd: tien gulden in plaats van zeven en een half per keer. Gelukkig kon ik van mijn schoonvader wat centjes lenen. Mijn analyse heeft tweeĂ«nhalf jaar geduurd. Van Utrecht uit reisde ik met het openbaar vervoer viermaal per week naar Amsterdam. De analyse was nog niet afgesloten na afloop van mijn stage psychiatrie bij RĂŒmke. Voor de opleiding tot zenuwarts volgde een tweejarige stage neurologie. Niets was natuurlijk logischer dan die volgen bij de hooggeleerde neurologische buurman Sillevis Smit. Bij Sillevis was je pas een goede assistent als je man was, ongehuwd en met geld van jezelf zodat hij geen salaris hoefde te betalen. Ik gruwde eigenlijk van die man maar heb toch bij Sillevis gesolliciteerd. Sillevis wilde me geen enkele garantie geven over mijn salaris terwijl ik getrouwd was met mijn tweede kind op komst. Dag Sillevis! Bij Professor Prick in Nijmegen die ik kende van mijn coassistentschappen neurologie en psychiatrie, kon ik direct terecht en kreeg ik mijn werk netjes betaald.
Maar van Nijmegen uit werd viermaal per week met het openbaar vervoer naar Amsterdam reizen en full time werken lastiger.
Prick gaf me eerst als taak om in zijn laboratorium aan de Berg en Dalseweg de ‘wereldliteratuur’ na te pluizen op gegevens over gezwellen van de middenhersenen. In die tijd had ik na mijn werk in Nijmegen een avondsessie bij Westerman, sliep thuis in Laren bij mijn moeder , had van daaruit een vroege ochtendsessie en reisde weer naar Nijmegen. En dat dus twee keer per week voor vier sessies.

Ik ben de helft van een tweeling, maar de dokter die bij de bevalling hielp, had niet gecontroleerd of er na mij nog een kind moest komen. Volgens mijn moeder rook de arts naar drank. Het andere kind stierf.
Tussen vijf zussen ben ik opgegroeid, twee ouder en drie jonger dan ik. Omdat ik er op onderdelen wat anders uitzag, schold mijn oudere zus mij uit voor ‘Staarter’. Toen voor mij een heel kwetsende opmerking.
Ik was vaak zo ernstig ziek dat voor mijn leven werd gevreesd. Mijn diepgelovige moeder beloofde de goede God dat zij mij voor het priesterschap bestemde als ik in leven zou mogen blijven. Ik kwam er door en ben tot een toppunt van braafheid opgevoed. Het lag dus in de lijn om na de lagere school naar het seminarie te gaan. Mijn vader had als jongen dezelfde aspiraties gehad die weg waren gesmolten in zijn puberteit. Hij adviseerde mij daarom naar een gewoon, maar natuurlijk wel goed katholiek, gymnasium te gaan om daarna in alle vrijheid te kunnen beslissen.
Het gymnasium werd het Sint Ignatius college in Amsterdam. Ik reisde van Laren uit naar school heen en weer en was vaak en lang erg ziek door bronchopneumonieĂ«n. In de leerstof raakte ik al gauw hopeloos achterop. Daarom werd ik intern ondergebracht in het Sint Canisius college in Nijmegen, ook van de JezuĂŻeten. Daar haalde ik mijn leerachterstand razend snel in en was ik niet Ă©Ă©n dag ziek. Mijn ziekte had dus te maken gehad met spanningen thuis. Toen de Duitsers in het voorjaar van 1942 het Canisius college vorderden en de leerlingen bij particulieren werden ondergebracht, betekende dat een ‘blessing in disguise’. Ik kwam in een gezin van een leraar terecht met vijf jongens. Die hebben mij vertrouwd gemaakt met de schitterende omgeving van Nijmegen: de Waal, de Ooipolder, de Stuwwal, de Hatertse vennen en de Groesbeekse bossen. Ik ben als kind bijna aan de rand van natte hei en bos opgegroeid en was gek op planten en dieren. Ik genoot volop.
Ik zwierf heel veel in de omgeving van Laren: vooral over de toen nog vochtige heidevelden daar. Ik zocht hagedissen, snuitkevers, soorten mieren, zwerfstenen en fossielen.

Dat alles is ter sprake gekomen in de analyse. En natuurlijk het zesde en negende gebod, de seksualiteit. Het katholieke geloof op zichzelf was niet zo conflictueus: het is langzaam van mij afgegleden.
Wat heeft de analyse voor mij betekend?
De ervaring je vrijelijk te kunnen uiten, was voor mij waardevol, een blikverruiming. Ik werd mij bewust van irrationele remmingen. Voor het verdere verloop van mijn leven heeft de analyse geen wezenlijk verschil gemaakt. Ik heb nooit behoefte gevoeld aan een vervolganalyse.
Na mijn opleiding tot zenuwarts heb ik enkele jaren als hoofdassistent bij professor RĂŒmke gewerkt en daarna ben ik chef-de-clinique geworden van ‘de vrouwenkant’, een complex met ongeveer negenhonderd patiĂ«nten, in het Psychiatrisch Ziekenhuis Voorburg in Vught. Daarnaast werkte ik thuis in een psychotherapeutische praktijk. Ik was geruime tijd de enige analyticus en psychotherapeut beneden de rivieren. Een toevluchtsoord voor religieuzen met autoriteits- of seksuele problemen.
Aan mijn psychoanalytische gereedschap als therapeutische mogelijkheid heb ik in de inrichting weinig tot niets gehad. Wat wil je? Freud werkte met rijke, intelligente en liefst jonge mensen in een grote stad, het tegendeel van de populatie in een krankzinnigengesticht als Voorburg. Wat wist Freud van de echte psychiatrie? En wat zou hij ermee hebben gekund?
Aan psychoanalyse heb ik veel te danken voor het begrijpen van mensen en voor het begrijpen van mijzelf in het contact met mensen, patiĂ«nten, collega’s en bestuurders. Heel belangrijk was psychoanalyse voor het opleiden van artsen tot psychiater, eerst in Voorburg, later als hoogleraar psychiatrie in Nijmegen. Natuurlijk was zij van centraal belang in mijn privĂ©praktijk in de late namiddag en avond. Maar dat betrof een totaal andere doelgroep, meer gelijkend op de clientĂšle van Freud. Daar heb ik veel voor het Genootschap gewerkt: leeranalyses, controleanalyses en andere supervisies. Ik heb ook jaren lang cursus gegeven in de opleiding van het Genootschap, waar ik ook bestuursfuncties heb vervuld.
Later raakte ik overtuigd van de superioriteit van systeemdenken. Kort samengevat: ‘Als iemand problemen heeft met zijn ouders, ga dan niet het individu behandelen, maar nodig hen allen uit om het probleem te bewerken.’ Het individueel gerichte werk van de psychoanalyse vind ik te beperkt tenzij het niet anders kan.
Midden jaren tachtig kreeg ik veel tegenstand toen ik voorstelde elektroshockbehandeling opnieuw toe te passen. Er werd zelfs gereageerd met een fictief overlijdensbericht over Zwanikken in de krant: Goos Zwanikken is door een schokkend ongeval overleden, ondertekend door ‘Zijn vrienden van het COC’! Dertig jaar later is het vrijwel overal een geaccepteerde vorm van behandeling.
Naar mijn mening vermijden veel psychiaters de grote psychiatrische problematiek, Ă  fortiori geldt dat voor analytici. Neem het ze eens kwalijk. Net als meikevers en aasvliegen, als alle andere levende wezens, zoeken zij lust en proberen onlust te vermijden. En bij ‘echte problematiek’ moeten we in de eerste plaats denken aan de chronische psychiatrische patiĂ«nten. ‘Zij hangen steeds aan de achterste mem.’
Besturen is een vak op zich. De beste timmerman is niet altijd geschikt als baas van de timmerwinkel.
Als geneesheer-directeur van de Psychiatrische Instituten van de Godshuizen sinds 1 november 1974, met ongeveer tweeduizend patiĂ«nten en evenveel medewerkers, had ik ‘management skills’ hard nodig. Later ook om de afdeling voor psychiatrie van de KU in Nijmegen uit het slop te halen.
Mijn moeder was verloskundige en mijn vader gemeenteambtenaar in Laren, daar ten slotte directeur sociale zaken. Op mijn oudere dag is mij duidelijk geworden dat ik mij voor een deel met mijn moeder en voor een deel met mijn vader heb geĂŻdentificeerd: er zijn voor de mensen die dat het hardste nodig hebben. Als een conflict daarvoor onvermijdelijk is, dan moet dat ook maar.
Mijn belangrijkste doelgroep zijn de armsten geworden, de minst bedeelden, ook van geest. Dat is ook de doelgroep van mijn echtgenote Joke geworden. Mijn bijdrage is nu nog om met mijn vriend en oud-collega economisch directeur Jan tijdens verwenzorg-activiteiten, zoals een high tea, op gitaar en dwarsfluit muziek te spelen voor deze slecht bedeelden. Op de achtergrond van de psychiatrie laat ik mij zo nog horen. Non-verbaal.

Na bijna veertig jaar in de psychiatrie te hebben gewerkt, nam ik radicaal afscheid van dat werkveld. Ik zie er niets in dat mensen in het vak doorgaan tot op hoge leeftijd. Wel was ik tot mijn zeventigste jaar nog lid van de Raad van Toezicht van het Academisch Ziekenhuis Nijmegen, voorzitter van het Bestuur van het Psychiatrisch Ziekenhuis Sint Franciscushof in Raalte en plaatsvervangend Raad in de Bijzondere Strafkamer van het Gerechtshof Arnhem.
Ik heb mijn eerste vrouw die ziek en in tien jaar toenemend invalide werd, tot het einde verzorgd. Na haar dood trouwde ik in 2002 voor de tweede keer.
Ik ga nog heel graag met vrienden het veld in om soorten mos te zoeken en te determineren. Andere hobby’s zijn muziek: gitaar en dwarsfluit. Ik besteed veel tijd aan muziek, neem ook nog les, en ik kook. Sinds kort werk ik aan mijn memoires, mijn gang door de psychiatrie, een lange weg.
Goos Zwanikken [GZ]

Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: