Wij trachten in deze bijdrage in de reeks Terugkijken op je analyse de persoonlijke ervaringen met de psychoanalyse te reconstrueren van de psychiater die de meeste Nederlanders kennen als de dichteres M. Vasalis (1909-1998). We hadden daartoe op 11 september 2012 in Arti et Amicitiae te Amsterdam een gesprek met de schrijfster van haar biografie, Maaike Meijer. Wij citeren niet alleen haar, ook het boek (pagina-aanduidingen verwijzen naar dat boek).* In dit geval betreft het dus niet een analysant die zelf terugkijkt op zijn analyse.
Vasalis – wij handhaven gemakshalve deze naam die een mooie latinisering is van haar familienaam Leenmans – is twee keer in (leer)analyse geweest, beide keren bij R. LeCoultre. De eerste episode viel in de jaren 1934-1936. Vasalis werkte toen als dokter Leenmans in het psychiatrisch ziekenhuis van de provincie Noord-Holland in Santpoort, een uitstekende opleidingsplaats voor aankomende psychiaters. De aanpak was er modern, de patiënten werden er geactiveerd tot werken en bewegen. Vasalis was tijdens haar studie in Leiden al gegrepen geraakt door de ziekten van de ziel. Aanvankelijk studeerde zij naast medicijnen ook etnologie (antropologie) omdat zij gefascineerd was door verre volkeren en andere levenswijzen. Maar tijdens de colleges psychopathologie van professor Carp realiseerde zij zich dat de vreemdeling evengoed in onszelf zit. De wanen van psychotici, de angstbeelden van schizofrenen vormen een wereld op zich, die eigen wetten kent, evenals onze eigen dromen. In haar dagboek documenteerde de jonge Vasalis het beslissende gesprek met haar docent Van Stipriaan Luïcius (‘Stip’) waarin zij koos voor een specialisatie tot psychiater.
11 Jan. ’33. Vandaag heb ik de eerste stap gedaan om mijn ‘toekomst’ te verzekeren. Met Stip over psychiatrie, kinderanalyse, Weenen, Carp, neurologie, Ophuizen etc. gepraat. De kamer was in diepe schemering, van Stip was niets te zien dan wat haar, voorhoofd en licht in zijn bril. Zijn stem was merkwaardig welluidend. Ik had neiging om in luide litanieën uit te breken. (127)
Van Stipriaan was lid van de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse, Johan van Ophuysen was medeoprichter. Het was duidelijk een opluchting voor de jonge Vasalis om deze keuze te kunnen maken. Zo kwam ze na haar artsexamen in maart 1934 dan als arts-assistent terecht in Santpoort. Ze kon uitstekend overweg met de patiënten.
Vasalis’ dagboek documenteerde van het begin af aan de onbevreesde exploraties van haar eigen fantasieën, dagdromen en verlangens. Haar eerste mystieke ervaringen dienden zich in Leiden al aan. Zij benoemt die dan nog niet zo, maar volgt ze wel gefascineerd. ‘Niet in de weg gaan staan van wat er innerlijk gebeurt, lijkt het devies.’(159). Wie hoorden wij eerder zeggen dat de boomstammen in de rivier moeten worden weggeruimd omdat zij de vrije doorstroom belemmeren? Juist, die andere empathische schrijver, Adriaan van Dis. Het dichterschap ontwaakt. Vasalis schrijft in deze tijd het zeer bekende De idioot in het bad maar er zijn meer – ongepubliceerde – gedichten bewaard gebleven die het lijden van krankzinnigen als thema hebben.
Bijvoorbeeld
De vierde wereld
psychoseOok zonder oorlog, honger of discriminatie
genoodzaakt om te bedelen, onvrij te zijn,
bevoogd te worden, krom te lopen van de angst, de pijn.
Om ’t allerlaatst het allerkleinste plaatsje in te nemen
niet ópziend, hopend niet gezien te worden.
Antwoorden, als ’t moet, met een heel zachte stem.
Zelfs door vernederingen nog te veel geëerd, te zeer aanwezig
en ’s avonds in het park in de verwarde mist
met tenen in de schoenen opgetrokken, voeten naar elkaar gekeerd
te wachten – er verandert niets, geen hulp kan komen –
buiten ’t bereik van de zo moederlijke bomen
te wachten tot de vreselijke vogel binnenin de schaal verbreekt
en uitkomt. En dan twee te zijn: de vreselijke vogel
de lege schaal – zonder verband, alleen een samengaan.
Dan leeg, onwezenlijk maar zeer behoeftig iedereen
die maar een vinger uitsteekt vast te pakken, te omhelzen
tot op het bot glimlachend, springend van
wanhoop tot wanhoop als Eliza op de schotsen.
Zelfs Jezus niet – die door zijn vader was verlaten, god,
aan ’t kruis en zo bescheiden klaagde toen hij hing
heeft deze eenzaamheid gekend, deze verbijstering.
(De oude kustlijn, 2002, p. 26.)
Niemand weet met zekerheid te vertellen wat Vasalis er in 1934 toe bracht in analyse te gaan. Maaike Meijer neemt aan dat een leeranalyse eenvoudigweg bij het standaardopleidingstraject van een aankomend psychiater hoorde. Toch zullen professionele belangstelling en de behoefte aan psychiatrische vorming – zeker de eerste keer – niet de enige reden zijn geweest. Een leeranalyse gold in de jaren dertig namelijk nog niet als verplicht, zelfs niet voor toekomstige analytici, al was zij niet ongebruikelijk. Het werd pas verplicht onderdeel van de analytische opleiding in de Amsterdamse Psychoanalytische Werkgroep in april 1943. Een opleidingseis voor psychiaters zoals nu (vijftig zittingen psychotherapie) bestond destijds zeker nog niet. De jonge Vasalis zal dus ook andere redenen hebben gehad om in analyse te gaan, al heeft ze die – voor zover de biograaf weet – niet expliciet benoemd. ‘We kunnen er wel geïnformeerd naar gissen’, zegt Maaike Meijer. ‘In de periode dat zij in Santpoort werkte als aankomend psychiater – vanaf midden 1934 – miste zij het contact met haar Leidse sociale omgeving. Ze had haar beste vriendin Els Verkade achtergelaten en haar geliefde zus Ank, met wie ze in Leiden een kamer had gedeeld. Ze had afscheid moeten nemen van haar Zuid-Afrikaanse liefdesvriend Gerard, tevens haar medestudent etnologie, die was teruggegaan naar zijn land. Haar ouders, met wie ze een diepe band had, waren verder weg dan voorheen. De analyse kan dat enigszins hebben vergoed. Er deden zich nieuwe liefdesperikelen voor waar ze niet goed raad mee wist – ze had behoefte aan een lief maar kon niet kiezen. Ze had geen echte intimi in Santpoort, zoals in Leiden, en voelde zich er soms opgesloten. De behoefte om haar innerlijke gemoedsbewegingen te delen lag dus zeker voor de hand. Ze was, zoals gezegd, al jaren bezig met het volgen van wat zich in haar eigen ziel afspeelde. Ze was soms melancholisch, had onverklaarbare angsten en kon een regelrecht doodsverlangen ervaren. Een heel enkele keer noteerde ze iets over de analyse in haar dagboek:
27 Juni.[1934] De analyse gaat wonderlijk. De invallen die ik in aanmerkelijke pijn baar lijken geheel belangeloos en incoherent. Maar mijn stemming wisselt, mijn lucht betrekt, een hartstochtelijk verzet steekt op, dat smelt, berust en in groote bedroefdheid neerregent en waar de druppels vallen komt een gevoel van hoop … verwachting; een gevoel ijl als crocussen en vergankelijk.
Ik laat het rustig gaan, ik probeer niet meer te interpreteren en ik heb vertrouwen in R.[Rik LeCoultre]. Dat overkomt me niet vaak. Het is gek, de herinneringen, die ik bij zoo’n uur heb krijgen perspectief. Ze worden werkelijkheid. Ik heb weer in het gewelfde keukentje in St. Nicolas gestaan en uit het raam gehangen en de blauw-beademde bergen gezien. Ik heb het kussen moeten omkeeren, want het werd langzaamaan nat van tranen. I wonder where it will end. (154)
‘St Nicolas’ refereert aan een vakantiehuis bij de Mont Blanc, waar ze enkele gelukkige zomers doorbracht. De analyse lijkt diep te gaan. De jonge Vasalis tutoyeert haar psychoanalyticus al spoedig, destijds zeer ongebruikelijk. Volgens haar zoon Hal pakte ze haar analyticus in. Het werd te ‘close’, wat de overdracht in de weg kan staan. Maar dat was toch niet de reden waarom deze eerste analyse niet werd afgemaakt. Vasalis werd in 1936 ziek – ze bleek een pijnlijke vorm van reuma te hebben. In november 1936 vertrok ze voor negen maanden naar Zuid-Afrika om in het warme droge klimaat van de Karoo genezing te vinden. Toen ze terugkwam in augustus 1937 wilde ze eerst en vooral een nieuwe baan. Er was – zo vermoedt de biograaf – geen tijd of geen geld om de analyse weer op te pakken.
In 1939 trouwde Vasalis met Jan Droogleever Fortuyn, hersenonderzoeker en zenuwarts. Ze ontmoetten elkaar in het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis, waar ze allebei werkten. In het eerste oorlogsjaar hielp ze hem met een lang artikel over psychiatrische aandoeningen die samenhingen met oorlog en mobilisatie. Ze werkte voor het ‘Bureau voor levensmoeilijkheden’ van het WG, en opende een eigen praktijk waar ze zowel volwassenen als kinderen behandelde (271-72). Op 1 oktober 1942, midden in de oorlog, begon haar tweede analyse. Dit was duidelijk een opleidingsanalyse binnen het kader van de Amsterdamse Psychoanalytische Werkgroep; met dit werkverband had Vasalis eind 1940 contact aangeknoopt. Haar analyticus was dezelfde LeCoultre, de man die in april 1943 tot een van de twee officiële leeranalytici van de Werkgroep zou worden benoemd. Bij de opleiding tot analyticus hoorden ook seminaria. Vasalis geeft een levendige, humoristische en ironische beschrijving van die bijeenkomsten van de Werkgroep van Amsterdamse Psychoanalytici:
Ik heb met alle poriën open gekeken en geluisterd, het was één groot toneelstuk. Het was bij Van der Waals: een gespannen, knappe, onlustige toch aardige vent, ondanks zijn vrijgevochten psychologische ideeën een doortrapte bourgeois; getrouwd, gescheiden, hertrouwd. […] Wat ze vertelden was heel aardig, en ik heb over een patiënt verteld in een jargon, dat helaas nog geheel van het hunne afwijkt. (305) Eerst een uur theoretisch –als een bijbel- cursus: twaalf zonderlinge apostels om de ronde tafel, met Het Boek voor zich. Een ervan refererende, Jezus uitleggende, verklarende. En dan een toten-Ritt in het duister naar een tweede huis en dan onder een onbarmhartig schijnende lamp een praktische cursus. Alles zonder enige consumptie, drie uur lang. De bijeenkomsten zouden winnen met wat drank. Nu zijn ze nog onbeschrijflijk dull, en ik ben nog niet gelovig genoeg zonder alcohol. (306)
Vasalis maakt ook duidelijk dat de deelnemers lang niet zo middle of the road-braaf waren als tegenwoordig gewoon is: de aankomende psychoanalytici waren vrijgevochten lieden. ‘Velen aardig, joods, de meesten excentriek, bijna allen meermaals gescheiden en homoseksueel. Daar zat ik met Grewel de enige gewone.’ De biografe verduidelijkt: ‘Ze bedoelt hetero en slechts eenmaal getrouwd’ (305).
De tweede analyse heeft maar een jaar geduurd. Ofschoon zij in 1942 zeker beroepsmatig gemotiveerd was om de leeranalyse te voltooien zullen andere factoren ook nog steeds in het geding zijn geweest. Haar eigen psychische constitutie interesseerde haar. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een intrigerende zelfanalyse die volgens de biograaf niet met zekerheid gedateerd kan worden. Vermoedelijk stamt hij uit het najaar van 1937 toen ze net terug was uit Zuid-Afrika en misschien een nieuwe analyse overwoog. Dit zou dan de brief kunnen zijn aan de beoogde analyticus:
De WelEd.Zeergel. Heer
Iets waar ik altijd een groote afkeer van gehad heb is overstappen op den reis; al zit ik nog zo beroerd en al erger ik me aan het praten of snurken of stinken van mijn medepassagiers. En mijn herinnering blijkt steeds hartstochtelijk partij te trekken voor iets wat lang geduurd heeft. Niets is zoo te wantrouwen en te vreezen als de onmiddellijke toekomst, de toestand waarin men tochtig en onzeker de veste verlaat en een nieuwe ‘plaats voor de voet’ moet zoeken. En als ik het eens naga, dan heb ik dat mijn heele leven gehad. Ik werd te laat geboren, en ofschoon ik me de uterus slecht herinner, slaap ik nog steeds het liefst in die eerste houding en benijd ik weinig dieren zoozeer als jonge kangaroes, die zelfs na hun geboorte nog zoo lang mee mogen rijden in de dickey-seat van hun moeders. Ik wou niet naar de lagere school en later niet naar het gymnasium & toen ik ging studeren wilde ik er niet mee uitscheiden. Ik wilde niet op de boot in Southampton en in Kaapstad wou ik er niet van af. En met niemand ben ik het zoo grondig oneens geweest als met Faust als hij klaagt, dat hij tegen geen enkel ogenblik kan zeggen: verweile doch, du bist so schön. Alle ogenblikken spreek ik op deze manier toe, en mijn tragedie is dat ze niet verwijlen. Of dat louter inactiviteit is en samenhangt met mijn minne lichaamsbouw weet ik niet. (doorgehaald: De dood trekt mij daarom altijd aan). Terwijl sterven mij iets vreselijks lijkt, trekt de dood mij altijd aan: eindelijk eens voorgoed. ‘Verweile doch, noch bist du schön’ zal de aarde eerst zeggen, en ik zal het doen. Later zal de tweede helft van dat gefluister vervallen, maar nog altijd zal ik verwijlen. Maar vast moet ik nog veel overstappen voor het zoover is. Wat een drukte. (243-244)
En wat een inzicht in het eigen karakter. Leg hier het vers De idioot in het bad eens naast; ook over de wens ongeboren te blijven. Is deze zelfreflectie in 1942-43 onder LeCoultres ogen gekomen? Dat weten we niet, maar Vasalis’ levenslange hang naar behoud van het bestaande zal zeker onderwerp van gesprek zijn geweest. Hoe de tweede analyse verliep is niet duidelijk. De dagboeken en brieven van Vasalis uit deze periode laten zien dat haar leven dan zeer bewogen en moeilijk is. Ze moet voor de tweede keer in korte tijd verhuizen met haar jonge gezin, haar ouders worden uit hun Haagse huis gezet en komen naar Amsterdam, het lot van haar Joodse vrienden grijpt haar enorm aan. Haar man Jan wordt getroffen door een psychose die maanden duurt en waarvan de afloop onzeker is. De grootste ramp gebeurt begin oktober 1943. Haar anderhalf jaar oude zoontje Dicky wordt ziek. In vijf dagen is haar bloeiende kind dood; kinderverlamming heeft hem getroffen. LeCoultre biedt geen steun en trekt zich terug. De biografe schrijft:
[Haar] ontreddering over het verlies van Dicky wordt verergerd doordat Rik Le Coultre haar leeranalyse afbreekt. Ze voelt zich door hem in de steek gelaten. Le Coultre volgt het onder analytici geaccepteerde standpunt dat men een leeranalyse moet opschorten bij ingrijpende gebeurtenissen zoals de dood van een geliefde of kind. (325)
Mensen die in de war zijn moeten niet worden geanalyseerd. Dat is zelfs niet van gevaar ontbloot; zo luidt de redenering. ‘Le Coultre had Kiek allicht iets anders kunnen bieden,’ schrijft de biografe, ‘een wekelijks gesprek bijvoorbeeld, maar hij schort alle contact op. Volgens Kees Rümke was [Vasalis] zodanig verbijsterd door deze reactie dat het haar een levenslange distantie tegenover het wereldje van psychoanalytici oplevert. Zo zou zij het zelf nooit gedaan hebben’ (325). Wij kunnen ons ook niet voorstellen dat een analyticus dat nú zo zou doen. Op 21 januari 1945, hartje hongerwinter, schrijft Vasalis in haar dagboek:‘ “Voorlopig staat de analyse stop. Geen tijd en geen zin.” Maar zij komt hier na de oorlog niet op terug. Haar leeranalyse stopt definitief en daarmee haar opleiding tot analytica’ (325).
De biografie oppert de mogelijkheid dat Vasalis’ onvermogen helemaal greep te krijgen op haar rol als helper en trooster met de niet-afgemaakte analyse kan samenhangen. De lekken in haar verdediging vielen moeilijk te dichten, en de levenslange strijd om naast het werk als psychiater ruimte te vinden om te schrijven hield aan. Was het ‘alleen’ het brute in de steek gelaten worden door LeCoultre dat het hem deed? Was het de fundamentalistische sfeer in de Amsterdamse Werkgroep? Vond Vasalis daar niet wat zij zocht? Zeker is dat zij de psychoanalytische leer al in de vroege jaren veertig vrij dogmatisch vond. Ze stond er in toenemende mate gereserveerd tegenover. Zeker is ook dat Vasalis een gewetensvolle psychiater is geworden met veel trouwe patiënten die haar na een jaar of tien nog opzochten om hulp te krijgen of om haar te bedanken. Op het MOB in Groningen heeft zij dertig jaar lang met succes en plezier gewerkt met kinderen; zij was toen inmiddels veel meer een sympathisant van Carl Rogers dan van de psychoanalyse, hoewel zij het werk van Anna Freud zeer waardeerde. Haar handelwijze met kinderen schijnt onconventioneel te zijn geweest (het gedicht Therapie uur E.S. in De oude kustlijn getuigt ervan); soms nam zij een kind op schoot omdat zij meende dat in de therapie een kind moet kunnen rekenen op onvoorwaardelijke veiligheid. Hebben we hier een aanknopingspunt? Om een kind te kunnen bijstaan in zijn angst moet de therapeut zelf ook weten wat angst is. Vasalis vermoedt zelfs dat ze daarom het vak psychiatrie gekozen heeft, vertelde ze in 1988 collega-psychiater Peter Ferguson. Vanaf het eerste college psychopathologie had zij zich verwant gevoeld met mensen die niet in het patroon passen (704).
Deze uitspraak van de dan bijna tachtigjarige geeft nog steeds geen antwoord op de vraag wat Vasalis in haar analyses beleefde, maar doet wel vermoeden dat het leven van de psychiater- dichteres-echtgenote- moeder-vriendin van vroeg tot laat beheerst werd door dat wat er innerlijk gebeurde. De biograaf vertelt ons ten slotte dit:
Ik heb willen laten zien wat Vasalis bezielde door zoveel mogelijk te putten uit haar brieven, dagboeken en daarmee haar eigen complexe gevoelens en gedachten direct te laten spreken. Ik heb veel verbanden gelegd, maar ook met opzet een aantal vragen opengelaten. Die resoneren door mijn biografie en dat moet ook. Waarom publiceerde Vasalis na 1954 niet meer? Waarom droogde haar creativiteit langdurig op? Ze was er wanhopig over, maar vond geen definitieve verklaring. Hoe zou ik die dan kunnen poneren? Ik leg de intrigerende puzzels neer, dat is mijn taak. Daarom wordt de biografie voor lezers interessant. Waar kwam haar melancholie vandaan, die met de jaren zwaarder ging wegen en pas op hoge leeftijd afnam? Haar werk is er vol van. Ook al is het werk geen directe weergave van haar innerlijk leven – een gedicht is geen dagboek – er is wel een relatie met het zielsgebeuren. Vanwaar die obsessie met de toestand van ongeboren zijn of dood, die overal in het werk is aan te wijzen? Vanwaar de angst, bij iemand die zo’n hechte band met een zeer liefdevolle moeder had? Ik krijg regelmatig brieven van mensen die mij vertellen hoe het volgens hen zit: haar angst kwam van haar soms ruziemakende vader, waardoor de kleine Vasalis zich bedreigd voelde. Of: van meet af aan voelde ze zich verlaten, weggeroepen door een melancholische godheid, die wordt verbeeld door de indroevige stem van de misthoorn En inderdaad, het gedicht ‘Misthoorn in de Herfst’ geeft daarvan een aangrijpend beeld. Of: haar voorvaderen waren allemaal dominee, aan vaders kant orthodox en rigide. Vader had gekapt met het geloof en was socialist geworden. Maar met breken alleen zijn dingen nog niet opgelost. Dus? En? Haar vader had ook een groot writer’s block. Hoe spookte het verleden nog in hem rond en dan misschien ook in haar? Het zijn speculaties en dat mag. Dat mijn lezers in de biografie het complexe materiaal vinden om dingen met elkaar te verbinden, om te peinzen over de raadsels van de ziel in verband met die prachtige gedichten, dat is precies mijn bedoeling. Dichttimmeren is in mijn ogen echter dodelijk. Psychoanalytische verklaringen kunnen alleen maar tot stand komen in de psychoanalytische dialoog, waar ze betekenis krijgen en werkzaam worden in een levend veranderingsproces. Daarbuiten past ons bescheidenheid. Vasalis beschouwde haar werk als het meest persoonlijke dat zij te bieden had. Dat werk spreekt nog steeds.
Door Hanna Stouten [HaS] en Harry Stroeken [HS]
* Maaike Meijer (2011) M. Vasalis Een biografie. Van Oorschot, Amsterdam.