Préface de Jacqueline Carroy. Presses Universitaires de Rennes, Rennes 2012.
Marie Bonaparte (1882-1962) , trouwe leerling van Freud, staat te boek als een orthodoxe ambassadrice van de Franse psychoanalyse. Haar persoon geldt als interessanter dan haar werk…
Dit laatste heet vaak gedateerd, verouderd, immers eerder verankerd in de natuurwetenschappen dan in de menswetenschappen; het wordt naar het oordeel van menig biograaf ’terecht niet meer gelezen’.
Remy Amouroux is een jonge Franse klinisch psycholoog- tevens wetenschapshistoricus; in het aangekondigde boek doet hij zich als beide kennen. Hij is er niet op uit de ‘juiste visie’ (op bijvoorbeeld de psychoanalyse) vast te stellen, te meten wie er gelijk heeft/ had, en in retrospect standpunten als ouderwets verklaren. Hij verdiept zich in de geschiedenis als een in proces, een ‘institution’ dat om zich zelfs wille bestudeerd kan/moet worden. Personen, hun denkbeelden en hun werk zijn op micro-niveau in allerlei processen betrokken; zij ademen die in- en- uit.
Amouroux reconstrueert daarom op basis van veel nieuw archiefonderzoek het intellectuele en culturele universum van de prinses, met name de omgeving van de wetenschap (het Institut Pasteur), dat van de psychoanalyse, en dat van de literatuur. Hij doet geen poging Marie Bonaparte in diskrediet te brengen of te rehabiliteren maar zet haar neer buiten de oordelen van vandaag, in haar eigen denk-en leefwerelden. Het zijn er vele, maar paradigmatisch gezien beweegt zij zich steeds tussen de ideeën van Freud en die van de biologie. En – anders dan dikwijls wordt aangenomen: zij was niet de enige van haar vakgenoten! Voor de hele Franse psychoanalyse tussen 1927 en 1962 blijkt de biologie samen met de sociale wetenschappen, de literatuur en de psychologie, het belangrijkste referentiekader; hiervan getuigen ook het werk van Leuba, Parcheminey en Bénassy. Ligt het aan de middelmatigheid van het werk van Marie B. dat het tegenwoordig als passé geldt, of worden de Franse psychoanalytici niet graag herinnerd aan dit deel van hun voorgeschiedenis dat immers strijdig is met hun huidige aspiraties?
In Amouroux’ reconstructie van historische contexten is de kwalificatie ‘wel of niet orthodox’ niet meer van toepassing. Dit onderzoek naar een geschiedenis van de psychoanalyse ‘zonder Freud’ (minder concentratie op diens persoon), in de lijn van Lydia Marinelli en Andreas Mayer, kent geen historische overwinnaars en geen ‘achterhaalde’ standpunten. Wij hebben te maken met een vorm van kennis en begrip die veel te denken geeft.
Hanna Stouten