In 1919 keert Weiss naar Triëste terug en gaat er aan de slag in het plaatselijke psychiatrische ziekenhuis. Hij combineert zijn baan als psychiater met een psychoanalytische privépraktijk onder directe supervisie van Freud en Federn. Net als aan het front wordt Weiss met een zeer diverse patiëntenpopulatie geconfronteerd. Zo ontstaat zijn interesse in de complexe ziektebeelden, zoals de Ik-stoornissen en de psychose, die Freud zelf stiefmoederlijk behandelt. In die dagen pleegt Weiss ook zijn eerste artikels, die de psychoanalyse samen denken met de psychiatrie en die het freudiaanse gedachtegoed verdedigen tegen de aanvallen van de katholieke kerk en de fascistische critici, maar ook van de positivistische psychologie en de organicistische geneeskunde. De psychoanalyse zal desalniettemin haar sporen nalaten in het literaire werk van auteurs als Italo Svevo (1929) en Giuseppe Tomasi di Lampedusa (1958). Onder politieke druk neemt Weiss ontslag uit het ziekenhuis en trekt zich terug in zijn psychoanalytische praktijk. Zij vormt de inspiratiebron voor een collegereeks die resulteert in zijn Elementi di Psicoanalisi (1931), dat door Freud zelf aan de Italiaanse intelligentsia wordt aangeprezen (Freud 1931c: 525).
De psychoanalyse-vijandige context in Triëste noopt Weiss om de uitnodiging van Sante de Sanctis, de grondlegger van de Italiaanse psychologie, om zich in het gastvrije Rome te vestigen, met beide handen aan te nemen. De eerder met Marco Levi Bianchini opgerichte Societa Psicoanalitica Italiana (SPI) wordt er in 1932 eindelijk levensvatbaar. De officiële doorstart van de vereniging, met medepioniers als Emilio Servadio, Nicola Perrotti en Cesare Musatti, wordt tevens bezegeld met de oprichting van het tijdschrift Revista Italiana di Psicoanalisi. Weiss combineert zijn klinisch werk met een actieve participatie aan de Weense samenkomsten en aan die van de IPA, die de SPI in 1936 ook officieel erkent. Het Romeinse appartement van Weiss wordt kortstondig het epicentrum van de nog prille Italiaanse psychoanalyse. Weiss start een leeranalyse bij de jungiaan Ernst Bernhard, die later Italiaanse bekendheden als Federico Fellini en Natalia Ginzburg onder zijn analysanten zal rekenen (Kirsch 2000). Hoewel de Romeinse psychoanalyse bruist, worden de projecten van de antifascistische analytici – ondanks de professionele connecties met leden van Mussolini’s administratie – al snel in de kiem gesmoord. Opgejaagd door het fascisme zet Weiss vanuit Napels koers naar New York.
Na de bootreis volgt een tussenstop in de hub van de Amerikaanse psychiatrie, de Menninger Foundation in Topeka (Kansas). Edoardo verwerft er een officiële functie in het ziekenhuis om vervolgens te verhuizen naar Chicago. Weiss verankert zich institutioneel in het Chicago Institute van Franz Alexander. Hij stelt zich tot doel het freudiaanse denken te integreren met de egopsychologie van Federn, die inmiddels zelf ook naar de Verenigde Staten is uitgeweken. Weiss publiceert onder meer over het Ik en het fantasieleven, evenals over de functie van het Boven-Ik en over het thema van de autoagressiviteit. In deze laatste context zou Weiss de ‘destrudo’ als de specifieke energiebron van de doodsdrift munten – als tegenhanger van de libido van de Eros en als alternatief voor Federns ‘mortido’. Hij sterft in zijn tweede thuisland.
Literatuur over Edoardo Weiss
- Freud, S. (1931c [1930]). Ten geleide bij ‘Elementi di psicoanalisi’ (Weiss). Werken 10. Amsterdam: Boom, p. 525.
- Kirsch, T.B. (2000). The Jungians. London and Philadelphia: Routledge.
- Svevo, I. (1929). Bekentenissen van Zeno. Vert. J. Tuin. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1988.
- Tomasi de Lampedusa, G. (1958). De tijgerkat. Vert. A. Kee. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2005.