Psychoanalytisch Woordenboek

Analyse wordt door mensen gedaan

De eenzame poes

Er gaat in een analyse ook wel eens iets helemaal fout. Je hoort daar gewoonlijk zelden het fijne van: er wordt besmuikt over gedaan. In dit signalement in de reeks ‘Terugkijken op je analyse’ doen wij het verhaal van één zo’n voorval, uiteraard geanonimiseerd en ietwat ingekort.

Mevrouw Jana Bergmann [pseudoniem] was ongeveer vijfendertig toen zij een jaar of dertig geleden in analyse ging en ze bleef daar zes jaar. Daarna kwam nog een supplement van een kleine twee jaar analyse. De reden van dat laatste zal duidelijk worden.
Wat bracht haar ertoe in analyse te gaan? ‘Het belangrijkste motief was mijn enorme onzekerheid en de onveiligheid die ik voelde als ik tussen de mensen was, vandaar dat ik dacht, groepstherapie eroverheen.’ Daarbij speelde mee dat ze er toen veel over hoorde praten in haar omgeving: iedereen deed het bij wijze van spreken. Maar dat niet alleen of vooral: ze wilde ook zelf graag de dingen die haar waren overkomen aan iemand vertellen. Haar man was namelijk bij een rampzalig ongeluk omgekomen en ze vroeg zich af of daarbij geen opzet in het spel was geweest en of dat niet toch mede haar schuld was. ‘Diepe ellende rondom het ongeluk heeft me volledig klemgezet. Ik moest.’ Zij meldde zich bij het instituut en na de intake kreeg zij tot haar verbazing een analyse aangeboden. Ze had eerder gerekend op een aantal maanden groepstherapie. Ze kwam in analyse bij dr. P.
Zij vond dat vrijuit praten niet gemakkelijk en verviel vaak tot zwijgen. Dr. P. sprak tegen collega’s over ‘mijn zwijgstertje’, hoorde zij later. Door een verhuizing werd haar reistijd langer, maar dat had zij ervoor over. Op mijn rechtstreekse vraag denkt zij wel dat zij op een gegeven moment verliefd was op dr. P., dus motivatie te over. Dan ging zij extra haar best doen om niet alsmaar te zwijgen. ‘Door verliefdheid was ik immers vooral gemotiveerd om dat zwijgen te doorbreken.’ Zij vond het vrij associëren en het dromen vertellen ook wel iets prettigs hebben.
Op een gegeven moment begonnen haar dingen op te vallen bij het huis van dr. P. Er liepen andere mensen, een andere vrouw, en ze merkte dat er iets niet goed ging. Door een stom toeval kwam ze er achter dat de vrouw van dr. P en zijn kinderen verhuisd waren naar een ander adres … niet ver van haar eigen woning vandaan. ‘Ergens vond ik dat niet prettig. Ik had echt niet het gevoel van “Ha, hij is nu van mij”.’
Dr. P. vertelde haar in die periode ook dingen uit zijn privéleven. ‘Nee, dat beviel me eigenlijk niet, dat hij zijn sores met mij besprak.’ Blijkbaar werd het dr. P. te veel; hij stopte met werken: de praktijk lag een halfjaar stil, waarin zij geen analyse had. Niets aan te doen.
Op een gegeven dag ontving zij per brief de mededeling dat de analyse zou worden hervat. Zij fietste weer naar het huis van dr. P. voor voortzetting van de behandeling. Tot haar stomme verbazing viel hij haar na de analysesessie om de nek. Verbazing! Maar had P. niet ook reden om te denken dat zij zich niet verontwaardigd zou afkeren? In ieder geval had hij dat goed aangevoeld. Dat was dus de enige en laatste analysezitting bij hem na zijn ziekte: de analyse was ten einde – ontploft zoals mevrouw Bergmann het zelf uitdrukt. Zij denkt achteraf niet dat dit toen gepland was door dr. P., dus dat het niet met voorbedachten rade gebeurde. Dr. P. was volkomen doorgedraaid.
Zij was bepaald niet blij met de situatie, maar zij voelde een verantwoordelijkheid voor haar analyticus met wie het zo slecht ging. ‘Ik ben de oudste van een gezin, helpen zit er bij mij in. Ik kon niet zeggen: ik doe niet meer mee (afwerend gebaar).’ Dr. P. belde haar op en zij ging erheen. P. dreigde nu eens met suïcide, dan weer was hij manisch. In haar radeloosheid belde zij soms een collega van dr. P. en een deskundige vriendin; die kwamen en schoten te hulp. Er ontwikkelde zich een persoonlijke relatie tussen P. en mevrouw Bergmann, maar geen gelukkige.

Na een tijd ging dr. P. weer werken, nu uitsluitend in zijn privépraktijk, niet meer in instituutsverband. ‘Naar aanleiding van mijn verzoek om de analyse af te maken – die was immers tijdens de laatste zitting ontploft – ben ik bij de directeur van het instituut gekomen. Ik denk niet dat de directeur zich afvroeg hoe het met mij was na deze ontploffing. Hij heeft daar ook niet naar gevraagd.’
Het instituut voelde zich verantwoordelijk en haar werd voortzetting van de analyse aangeboden bij een andere analyticus, dr. R. Aldus geschiedde. Dr. R. was een oudere, ervaren en ietwat saaie analyticus. Zij noemde hem dr. Sigaar vanwege zijn rookgewoontes. Met hem heeft ze haar zaken doorgewerkt en afgerond. Typerend en grappig noemt zij de volgende dialoog. ‘Ik zei dat ik net goed was om in stukjes gehakt als kattenvoer te dienen.’ En hij (dr. R.) antwoordde: ‘Ook een manier om kopjes te geven.’ En ze reflecteert: ‘Stukjes van jezelf weggeven is best wel aardig. Ben ik dan misschien niet zo rampzalig schepsel, niet giftig … enzovoort?’ Mevrouw Bergmann heeft grote waardering voor dr. R., die vol begrip was. Als ze na afloop van de analyse een nieuwjaarskaart stuurde naar dr. R., stuurde hij altijd een kaart terug met een prettige zin erop. Toen zij stopte met die kaarten, hoorde ze ook niets meer. Zij weet niet of dr. R. nog leeft.
Ze blijft positief over psychoanalyse. Op mijn vraag zegt ze: ‘Over de psychoanalyse geen kwaad woord. Echt niet. Ik heb er veel aan gehad. Dat ideeën in je hoofd niet kloppen, hoe je bent geworden die je bent. Dat ik niet meer bang ben voor mijn eigen gedachten. Dat niemand aan mij kon zien wat ik werkelijk dacht. Dat zwijgen zegt natuurlijk ook iets: ik had nooit iets te zeggen, zeker niet als kind thuis.’ Dat het thema ‘grenzen’ in de psychoanalyse haar aanspreekt, laat zich begrijpen. Maar analyse wordt gedaan door mensen, zegt ze. Zij noemt dr. P. in zijn kinderjaren ‘verwend en verwaarloosd’. Ze waardeert het in hem dat hij nooit zijn handelwijze heeft trachten te rechtvaardigen. Ook dat hij geen bezwaar maakte tegen een vervolg van de analyse, waarin zijn gedrag natuurlijk ter sprake zou komen.
‘Had je het zonder psychoanalyse willen doen gezien de moeilijkheden die het je gebracht heeft?’, vraag ik ten slotte. ‘Nee, echt niet. Ik heb geen spijt van dingen. Op een gegeven dag moet je fatalistisch worden. Alsof je toeschouwer van buiten bent. Je neerleggen bij wat niet te veranderen is.’
Ze aait de poezen, aanlooppoezen waarover zij zich heeft ontfermd.

door Harry Stroeken [HS]

Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: