- Duits: Ichstärke, die/Ichschwäche, die
- Engels: Ego strength/weakness
- Frans: solidité/faiblesse du moi
Deze term wordt vaak gebruikt in intakeverslagen om het wel of niet geschikt zijn van een kandidaat voor een psychoanalyse of meer in het algemeen voor een ontdekkende psychotherapie uit te drukken. Ik-sterkte heeft te maken met het vermogen om angst te verdragen, om te fantaseren zonder de greep op de werkelijkheid te verliezen, en met het kunnen omgaan met de eisen van het Boven-Ik en de impulsen vanuit het Es. Er hoort frustratietolerantie bij, een zekere controle over impulsen, het kunnen omgaan met stress, kortom, het kunnen werken en liefhebben. Humor is een gunstige factor. Bij deze term kan de gedachte opkomen dat – zoals Freud half in ernst en half schertsend opmerkte – de meest geschikte kandidaten voor een psychoanalytische behandeling de gezonden zijn. Freud gebruikte de begrippen Ik-sterkte en Ik-zwakte sporadisch (zie bijvoorbeeld 1926c; 9: 330 en 1937c; 10: 279).
Literatuur
- Freud, S. (1926c) ‘Opmerking bij “Een jeugdherinnering uit de zesde levensmaand” (E. Pickworth Farrow)’, Werken 9: 544.
- Freud, S. (1937c) ‘De eindige en de oneindige analyse’, Werken 10: 264, 270-305.