- Duits: Todestrieb (Lacansch)
- Engels: death drive (lacanian)
- Frans: pulsion de mort (lacanien)
De doodsdrift die Freud in 1920 introduceerde vindt vooral navolging in de (post)kleiniaanse en lacaniaanse ontwikkelingen maar krijgt er telkens een eigen invulling. Terwijl de eersten er vooral de agressieve, destructieve en/of afgunstige tendensen toe rekenen, wordt de doodsdrift bij Lacan simpelweg de fundamentele neiging tot het produceren van herhaling vanwege de symbolische orde. De doodsdrift verliest bij hem met andere woorden zijn natuurlijke wortels. Hij moet onderscheiden worden van de biologische neiging terug te keren naar de dode materie van de anorganische staat. Naar het eind van zijn onderwijs beschouwt hij de doodsdrift zelfs als een aspect van elke drift. Elke drift is virtuele doodsdrift (1964, p. 848) want elke drift is destructief, repetitief en excessief. Hij streeft naar zijn eigen uitdoving, drift heeft betrekking op een zich herhalend subject en drift is een poging voorbij het lustprincipe het domein van de excessieve jouissance te betreden waar het genieten pijnlijk (en soms zelfs dodelijk) wordt. Herkenbaar voorbeeld is de roesbrengende extase van de passie en/of van de verslaving. [MK]
Literatuur
- Evans, D. (1996) An introductory dictionary of Lacanian psychoanalysis. Routledge, Londen.
- Lacan, J. (1964) Position de linconscient. In: Ecrits. Du Seuil, Parijs, 1966, p. 829-850.