Psychoanalytisch Woordenboek

Metafoor/metonymie

  • Duits: Metapher, die/Metonymie, die
  • Frans: métaphore/métonymie

Van het Griekse metafora = overdracht (van betekenis) en van het Griekse metonomia = verandering van naam. Termen die oorspronkelijk verwijzen naar “beeldspraak”: naar stijlfiguren waarin woorden door andere woorden worden vervangen wegens de gelijkenis tussen beide (de kameel wordt metaforisch ‘het schip van de woestijn’) of wegens nabijheid die ruimtelijk, causaal of anderszins tussen beide bestaat (bier wordt metonymisch “Heineken”). Freud gebruikt de term metafoor enkele malen, met name in 1905c; het woord metonymie komt bij hem niet voor. Hij kiest voor het begrippenpaar “nabijheid” en “gelijkenis” (“Kontiguität” en “Ähnlichkeit”). Freud is zich het grote belang van dit begrippenpaar in ieder verhaal van menselijk verlangen steeds scherper bewust geworden. Waar echter in retorica en stilistiek de metonymie en de metafoor positief gewaardeerd worden, als vormen van “woordkunst”, is hij als psychoanalyticus in de eerste plaats gevoelig voor de negatieve en pathologische impact die deze taaluitingen kunnen hebben: achter de metonymische “verschuiving” en de metaforische “verdichting” die kenmerkend zijn voor onze dromen en die ook in het verhaal van zijn patiënten nooit ontbreken, herkent of vermoedt Freud verdringingsverschijnselen, veroorzaakt door neurose.

De termen metonymie en metafoor zijn binnen de psychoanalytische theorievorming vooral via de geschriften van en rond Jacques Lacan een belangrijke plaats gaan innemen. De metonymische “nabijheid” en de metaforische “gelijkenis” vormen, tezamen met “oorzaak en gevolg”, de drie grondrelaties die bepalend zijn, niet alleen voor onze dagelijkse werkelijkheid, maar ook voor onze verbeelding en onze taal. Metonymie en metafoor houden daarom verband met de door Freud gehanteerde ontwikkelingsstadia van de mens: in het preoedipale stadium leert het kind vooral gevoel en begrip voor de “nabijheid” van de ander en de dingen. In het oedipale stadium wordt die ander, meer op afstand, tevens object van vergelijking, navolging en rivaliteit. Pas dan is het kind in staat metaforisch te denken. Binnen dit perspectief betekent volwassenheid dat iemand in staat is om met meer afstand om te gaan met metonymische nabijheid en metaforische vergelijking en imitatie, en zo door eigen “oorzakelijkheid” veranderingen te bewerkstelligen. Zie ook Symboliek. [HH]

Literatuur

  • Freud, S. (1905c) ‘De grap en haar relatie met het onbewuste’, Werken 3: 340, 346-547.
  • Hillenaar, H. & Schönau, W. (2004) Tekst en psyche. Psychoanalytische tekstinterpretatie in de praktijk. Boom, Amsterdam.
Verder op psychoanalytischwoordenboek.nl: